— 28 —
Lijsterbes.—Sorbus aucuparia.
Zooals hier bloem en vrucht gezellig bijeenstaan, zoo hebben wij ze samen nog veel nauwer vereenigd getroffen aan eenzelfden tak, toen een boompje vol met bijna rijpe vruchten in Augustus weer eenige mooie bloemtrossen droeg, die even aardige bloempjes met even lekkeren geur boden, als toen de met een wit kleed overdekte lijsterbes in April de voorjaarszon begroette. Die geur is bijna dezelfde als die van den Meidoorn, de Crataegus oxyacantha van dezelfde familie, en niemand zal de veel in 't wild op zandgrond voorkomende trossen onverschillig voorbijgaan, nu zij èn voor den reuk èn voor 't oog zoo aangenaam zijn. De in de dichte tuilen geplaatste bloempjes, wier keurige melkwitte knopjes als miniatuureitjes door 't vijftandig kelkje als in een dopje worden gedragen, ontplooien vijf witte uitgespreide bloemblaadjes, met de vele meeldraden op den rand van den kroesvormigen kelk gezeten. Daarmede vergroeid, dus onderstandig, vindt ge het ééne vruchtbeginsel met zijn drie stijlen, waarvan er soms twee of vier voorkomen.
De bladen met de kleine scherpgezaagde schutblaadjes zijn oneven gevind met zeven, acht of negen jukken van onbehaarde, langwerpige, gezaagde blaadjes, die als ze nog zeer jong zijn, een zachte beharing vertoonen.
Maar 't glanspunt van den Sorbus zijn de heerlijk roode vruchtbouquetten tegen 't donkergroen der bladeren scherp afstekend. Dat vinden de vogels ook en gretig eten zij de zure bes en voeren de harde onverteerbare zaadjes later naar heinde en ver, zoodat de jonge lijsterbesboompjes overal opschieten en vooral in bosschen in 't onderhout bijna nooit ontbreken. De zwarte lijster of slanke elegante merel is dol op de helderroode bessen; tot diep in den winter zagen wij er haar van smullen en haar voorliefde voor die vruchtjes wordt behalve door vele andere vogels door kinderen gedeeld. Ge herinnert u de colliers van mock-koralen, die zij leverden, de paardentoomen van stukjes pijpesteel, door bessen afgewisseld en dan ook 't pleizier, dat zij gaven, als ze op spelden geprikt, lustige dansen uitvoerden naar den wil van een door een pijpsteel blazend mondje. Ze lijken verbazend veel op kleine appeltjes met die rimpeling van boven en de overblijfselen der kelkslipjes en stijlen, maar hun klokhuis is veel zachter en vlieziger en dikwijls drie-, in plaats van vijfhokkig.