Vogelpootje.—Ornithopus perpusillus.
Als een miniatuur erwt of boon zoo groeit heel bescheiden tusschen 't gras, op hooge zandgronden, in bosschen en op ruige plaatsen dit mooie plantje, dat ge nooit zonder het te herkennen, behoeft voorbij te gaan, als ten minste eenmaal uw oog erop is gevallen. Zoo er vruchten aan zijn te zien, is nauwkeurig bekijken zoo goed als determineeren, want dan trekt terstond het zeer eigenaardige der peul uwe aandacht. Zij is tusschen de zes à zeven nog al groote zaden telkens sterk ingeknepen, met volkomen tusschenschotjes, die bij rijpheid splijten en de vrucht in afzonderlijke hokjes doen uiteenvallen. Maar dat karakter van de vrucht is niet het eenig typische; de stand der peulen komt erbij als iets aardigs en merkwaardigs. Aan hun steeltje buigen de drie gelede peulen zich namelijk voorover, krommen zich met hun drieën precies als de teenen van een vogelpoot, en de illusie wordt verbazend versterkt, doordien ieder teen met een klauwtje, rest van den langen stijl, is gewapend. Zoo ooit dus een naam juist gekozen is, dan wel deze.
Hieruit bemerkt men reeds, dat de bloemen in kleine groepjes, meestal van drie, in een langgesteeld scherm bijeenzitten. 't Zijn allerbekoorlijkste vlinderbloemetjes, iets meer dan een halven centimeter groot met een keurig lichtpaars of roodachtig vlagje, lichtergekleurde vleugels of zwaarden, alle mooi uitstaand en een nietige kleine bijna verscholen kiel, ongesnaveld en met de tweebroederige meeldraden er in verborgen. Gesteund wordt elk schermpje van kleine bloempjes door een aardig schutblad, precies een stengelblad in 't klein, dus ook oneven gevind met paren van kleine lang- en zachtbehaarde eivormige blaadjes. Beneden aan den liggenden stengel of eigenlijk de stengels, want de plant heeft er vele, vindt men gesteelde bladeren, alles zacht behaard, zooals ook de vijftandige kelk dat is, wier buis bij deze soort aanmerkelijk langer is dan de tanden. Hij blijft de onderste leden der peul nog lang omgeven, ja, als die laatste, bruinig en dor, bijna uiteenvalt, herkent ge 't harig kelkje nog aan den voet.