Naar inhoud springen

Pagina:Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant vol 159 no 139 Uit de Pers.pdf/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den op voeten, wezens met enkel armen en beenen, neuzen die overgaan in trompetten, haren als een vreemd gewas waarin vogels nestelen, armen die in boomtakken eindigen. Menschen met vogelkoppen, visschen met pooten, vogels op menschenvoeten, monsterlijke insecten en weekdieren, ledematen van bestaande en niet-bestaande beesten, willekeurig tot weerzinwekkende wezens bijeengevoegd. Niets is te dwaas, niets te afschuwelijk voor deze opgejaagde verbeelding. Combinaties van dieren en planten, van levende wezens en werktuigen roepen nieuwe gestalten in het leven. Want alles lééft bij Bosch. Vermeylen zegt wel: „Bosch stelt weinig belang in den bouw van het lichaam; zijn bleeke en gluipsche gedaanten wegen niet op den grond.
Hij ziet ze vlak-decoratief, zonder gevoel voor de massa”, maar dat neemt niet weg dat zijn meest gedrochtelijke en meest dwaze creaturen toch organische wezens zijn, bezielde monsters van een angstwekkende realiteit.
Op overladen composities zonder veel plan of structuur krioelen zij dooreen. Zij vechten en vrijen, zij spelen een duister allegorisch spel. Naakt en weerloos overgeleverd aan hun lugubere heerschappij, zoeken de menschen te midden van deze verschrikking het schijngenot der zonde om ten slotte onderworpen te worden aan alle denkbare kwellingen der hel.
Het geheim van Jeroen’s kunst besprekend zegt de schrijver:
Het zijn niet de eischen van de prediking in het beeld, er waren bij den schilder innerlijke noodwendigheden die dit werk zijn bijzondere trekken gaven.
Wat het geweest is, daarnaar valt slechts te gissen. Maar er is iets in deze visioenen, dat niet bepaald is aangeduid maar er toch sterk in leeft: de angst. Het is geen vrees louter voor kwaad en straf, maar een opgejaagde, ziekelijke angst voor een onzienlijke wereld, waarin geloof en bijgeloof zich benauwend gemengd hadden. Overal wist Bosch de booze geesten om zich heen: dreigend in het donker en onzichtbaar in het licht van den dag. Er was niet aan te ontkomen, er was niet aan te weerstaan. Zij waren te werkelijk om ermee te spotten, te verschrikkelijk om ooit lachwekkend te kunnen zijn. Zijn werk is strak van ernst. Hij komt met zijn zwarte hypochondrie nooit de grens over waar de humor hem had kunnen genezen in een bevrijdenden lach. En toch heeft hij gepoogd zich in zijn werk van zijn angst te ontdoen. Maar hij deed het op een kleine en naargeestige manier. Hij voelde zich tegenover een machtige wereld aan wier duistere heerschappij hij niet kon ontkomen en met de scheppingen van zijn verbeelding pleegde hij een kwaadsappig verzet. Hij deed den „vorst der wereld” en zijn helsche trawanten ontsluierd zien als een verachtelijke zwerm insecten. Dit was zijn sinistere wraak tegenover de machten die sterker waren dan hij, aldus vierde hij met boosaardigen lust zijn overwinning. En voor dit verbeten gevecht had hij nooit stof genoeg en was geen bedenksel hem te luguber. Onuitputtelijk was zijn vindingrijke geest in het oproepen van steeds nieuwe figuren. Zij bevolken zijn schilderijen, overal doemen zij op en het is soms of hij niets meer zien kan, geen mensch, geen boom, geen huis of het beeld vergroeit in ongeziene verbluffende vormen. Bosch, die misschien de meest sereene en de teederste landschapschilder had kunnen worden van zijn dagen, werd de meester van de sombere visioenen der hel.
Maar juist om het grimmig en verzuurd karakter van zijn diablerieën, blijft hij daarin meer curieus dan aantrekkelijk. We kunnen tot hem opzien, maar hij is ons hartgrondig antipathiek.
Het is dan veeleer in zijn soberder voorstellingen uit het leven van den Zaligmaker, dat hij ons waarachtig nabij is. Daarin heeft een zuiver en oprecht religieus gemoed zich vrijelijk uitgesproken en hebben de angstgevoelens zich nobel verheven.