Pagina:Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant vol 170 no 087 De Ooievaar is er weer.djvu/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
(Foto-archief).

De Ooievaar

is er weer...
Eenige wetens-
waardigheden
over
Vadertje Langbeen


Jongens, heb je ’t al vernomen?
Kijk daar ginds eens op het dak:
d’Ooievaar is weer gekomen
In zijn mooie veerenpak!
Klepperdeklep, klapperdeklap!
Klepperdeklep, klapperdeklap!
Wees ons welkom, welkom daar,
Lieve ouwe trouwe ooievaar!

Neen er is in ons gemoed nog niets verdwenen van de blijde opgetogenheid, die klonk uit dit liedje, dat we vroeger op school zongen. Het is een blijde gebeurtenis, wanneer deze langbeenige expert-in-de-blijde-gebeurtenissen op een mooien lentedag onverwacht uit de lucht komt vallen. De kinderen zingen hem hun kinderrijmpjes toe als zij hem voor ’t eerst weer op het oude nest zien staan; de ouderen kunnen niet nalaten, zich te overtuigen dat hij er werkelijk is en het aan elkaar door te vertellen en hij krijgt zijn traditioneele berichtje in de krant, tusschen het laatste oorlogsnieuws, de zilveren of gouden of nog kostbaarder jubilea, de bonnen-van-den-dag en de Losse Blaadjes in.

Gehoorzamend aan de hem ingeboren geheimzinnige kracht in zijn binnenste, heeft hij met zijn tallooze reisgenooten den grooten trek aanvaard, vanuit het land van den Grooten Trek, Zuid-Afrika over een afstand van 10.000 K.M. met onfeilbare zekerheid naar zijn plaats van bestemming.

Zij trokken zoo hoog, dat wij hun vlucht met het bloote oog niet konden waarnemen, maar daar had „onze” ooievaar in de diepte zijn eigen home ontdekt en in machtige spiralen zeilde hij op zijn breede wieken naar beneden. Hij kwam zoo maar opeens uit den hemel gevallen, stak zijn lange pooten uit als een landingstoestel en stond op zijn oud en wettig erf, waarvan hij weer bezit genomen had, terwijl zijn reisgenooten hun weg voortzetten, ieder naar zijn domein.

De „gelukbrenger”.

Het woord „ooievaar” beteekent volgens de taalkundigen „gelukbrenger”. Niet alleen is de eerste keer, dat wij weer in onze kontreien het vertrouwde geluid van zijn bek-geklepper hooren een duidelijk vasstellen van het feit, dat het nu werkelijk lente is, maar het volksgeloof, dat van oeroude tijden tot ons is gekomen, zegt ons, dat hij geluk en welvaart en een lang leven brengt.

Oude menschen verhalen, dat, waar hij nestelt, het huis gevrijwaard is tegen vuur en bliksem en dat daar geen kraamvrouwen sterven. Zij weten, dat het een zegen is, wanneer hij op hun dak nestelt. Het is niet te verwonderen, dat degene, die een ooievaar op zijn dak heeft, wordt benijd, want met hem heeft het geluk er zijn intrek genomen. En op zijn manier speelt hij voor de kindertjes ook Sinterklaas, want men vertelt aan de kleinen, dat hij de muisjes meebrengt die zoo geheimzinnig en gezellig op zolder en achter het behang kunnen ritselen.

Maar bovenal is hij de Sinterklaas van vader en moeder en van het heele gezin. Want hij is het, die de menschen den kostbaarsten rijkdom bezorgt, die door niets te vervangen is: den kinderzegen.

„Als er een stork over ’t huis vliegt”, zoo luidt een spreekwoord te Almelo, „komt er gauw een kleine schreeuwer in de wieg!” Hij haalt de kindertjes met zijn snavel uit een vijver, zooals hij uit de sloot de spartelende kikkerjes opvischt. Daarvoor is het volk hem dan ook erkentelijk geweest, door hem rijmpjes toe te dichten als:

Ooievaar,
Lepelaar,
Takkedief,
Ooievaar heeft de kindertjes lief
.

Of dat liedje, dat te Culemborg werd opgeteekend, maar dat in onze eigen omgeving ook niet onbekend schijnt:

Ooievare klep,
Met je langen bek,
Met je lange pooten
Ga je over slooten,
Ga je over ’t huis:
Breng me een broertje of een zusje thuis!

Ook laat het zien van een ooievaar volgens het volksgeloof toe, voorspellingen te doen: als de ooievaars vuil zijn, komt er regen; zijn zij echter zindelijk en helder, dan volgt er schoon weer.

Toevallig hoorden we dezer dagen, navraag doende over onzen steltlooper, dat men in Deuteren en verder de Langstraat in vertelt, dat wie een ooievaar voor het eerst van ’t jaar vliegend ziet, een jaar van ijver en arbeidzaamheid te wachten heeft, maar dat degene, die den ooievaar voor ’t eerst zittend waarneemt, in het komende jaar lui zal zijn. Een interessant staaltje van het volksgeloof uit onze eigen onmiddellijke omgeving, dat misschien nog met vele andere aan te vullen ware door den belangstellende, die dat eens wil nagaan.
Het kortstondige „ooievaarjaar”.

Zoo is dus het „ooievaarjaar" ten onzent weer aangevangen, al zal het slechts korten tijd duren, want:

„Met Sint Petrus-Banden
trekken de ooievaars naar andere landen”.

Sint Petrus-Banden wordt door de Kerk gevierd op 1 Augustus en zoo heel veel verschilt de werkelijkheid niet met dit volksrijmpje. Maar in die enkele maanden geeft ons de aanwezigheid van deze sympathieke vogels bij aandachtig toezien toch veel genot en doet het ons verwonderd staan over de geheimen van Gods natuur.

Zoogauw als de ooievaar, na zijn eerste bezoek aan het nest, zijn wijfje heeft afgehaald, begint het lieve leventje van hun gezin. Als een echt-gezellig echtpaartje beginnen zij alles na te zien en gaan ze vol toewijding het oude nest herstellen, dat natuurlijk in den winter flink geleden heeft. Ze hebben daarbij de grootste pret. Ze hebben wel niet veel stem, om hun gevoelens lucht te geven – een beetje roepen, sissen en brommen kunnen ze wel – maar dat wordt vergoed door het geklepper met hun snavel, waarmee zij aan al hun blijdschap, opgewondenheid, liefde en haat uitdrukking kunnen geven. Ja, haat komt ook wel eens voor. Dat is, als een vijand het nest bedreigt, bijvoorbeeld een ooievaar-vrijgezel, die zich daar wil binnendringen. Er zijn betrekkelijk veel ooievaars, die vrijgezel blijven en die dan op d’r eentje zoo’n nest willen betrekken, waar al een paartje huist. Maar de meeste ooievaars prefereeren den echtelijken staat en zij zijn voorbeelden van huwelijkstrouw, want meestal geldt hun verbintenis voor het leven.

Niet alleen door hun geklepper en andere geluidjes, maar ook door allerlei bewegingen van hals, vleugels en pooten weten man en vrouw elkander hun gevoelens tot uiting te brengen. Ook spelen zij samen graag, en dat spel is vol gratie en een genot voor het oog. Zoo zweven ze soms in tegenovergestelde draaiïng tegelijk door de lucht, met roerlooze vleugelen.

Soms ook vliegt de een op van het nest en komt dan in volle vaart op zijn wederhelft afgezeild, die op den nestrand staat te klepperen. Juist als er een botsing zou moeten plaats hebben, vliegt de klepperaar op van het nest, terwijl het nu de beurt van den ander is om, den kop in den nek en den snavel recht omhoog, te gaan staan klepperen, terwijl de klepperaar van zoo-juist op hem af komt zweven.

Een anderen keer ziet men ze samen op het nest staan met uitgespreide vleugels en nu eens met hun lichaam wiegelen, dan weer buigen als knipmessen.

En daarna krijgen we dan het uitbroeden van de 2 à 5 eieren en straks de ouderlijke zorg voor het pas-uitgekomen kroost. Die ouderlijke zorg leert ons wel heel typisch, hoe een dier toch ten slotte altijd uit ingeboren aandrift en zonder overleg handelt. Want zoolang de kleinen hun bek open sperren om voedsel, zorgen de ouders voor hen. Maar wie niet gaapt, behoort niet tot het gezin en kan dus gevoeglijk worden opgeruimd. Zoo kan het voorkomen, dat een jong ooievaartje uit den nestkom den rand op sukkelt en daar verkleumd blijft liggen of dat zoo’n diertje om een of andere reden tijdelijk geen eetlust heeft. Dan wordt zoo’n kind door de ouders gewoonweg niet meer erkend, ja, het komt zelfs voor, als het kleintje nog met recht een kleintje mag heeten, dat het van kind tot eetbare prooi wordt en eenvoudig wordt ingeslikt.

Kenden de ooievaars-ouders overleg, met hoeveel te meer zorg zouden zij dan, zooals wij menschen, juist voor dat zieke of verkleumde kindje zorgen!

Weer een nieuwe phase in het gezinsleven wordt ingeluid door het eerste op en neer slaan van de vleugels door de jongen, weldra gevolgd door aarzelende vliegpogingen. Dan komt de eerste vlucht en inmiddels is ’t jaar weer zoover gevorderd, dat de familie zich opmaakt voor den grooten trek: 10.000 K.M. naar de Zuidpunt van Afrika!....

De ooievaar en de kikkers.

Wie in ons land kent niet het revolutionnaire lied:

Aan de oevers van de Rotte
tusschen Delft en Overschie
zat een kikker luid te weenen
met een zuig’ling op haar knie.
Lieve kleine, sprak de moeder,
ziet gij gindschen ooievaar?
’t Is de moord’naar van je vader:
hij vrat hem op met huid en haar.
Dierb’re moeder, sprak de kleine,
schrei toch niet, bedaar nu wat:
als ik groot ben bijt ik zeker
bei z’n beenen van z’n ————!

Van de laatste strofe bestaan diverse varianten, die alle dit gemeen hebben, dat het minder kiesche woord in den laatsten regel de clou van het lied moet zijn. Maar met hoeveel aandoening men dit poëem ook zingen kan.... de traditioneele voorstelling van den ooievaar als onverzadigbaar kikkerverzwelger is er naast.

Niet dat een ooievaar geen kikkers eet, maar zijn menu is heel wat uitgebreider. Geleerden in Oost-Pruisen, die den maaginhoud van een belanrijk aantal ooievaars hebben onderzocht, kwamen tot de bevinding, dat die voor het overgroote deel uit insecten bestond, vooral kevers en sprinkhanen. Diezelfde geleerden stelden onomstootelijk vast, dat de ooievaars geen noemenswaardige schade doen aan wildstand of vogelwereld: de meening, dat zij dit wel deden, heeft menigen ooievaar het leven gekost of vijandschap bezorgd. Ten onrechte dus! Ook voedt hij zich met visschen, hagedissen, slangen, slakken, pieren, muizen en mollen. De kikkers vormen dus maar een onderdeel van het menu! Wat ook te denken van het feit, dat in het kikkerland bij uitstek, Noord-Holland, de ooievaar bepaald zeldzaam is?!

Hun voorkeur voor sprinkhanen is een van de ernstigste oorzaken – al is het niet de allervoornaamste – dat de ooievaarsstand in de laatste decennia een betreurenswaardigen achteruitgang vertoonde. In hun Afrikaansche winterkolonies worden n.l. de onheilvolle sprinkhanenplagen, die den oogst van heele uitgestrekte akkerlanden vernietigen kunnen, bestreden door bespuiting van het veldgewas met arsenicum. Eet nu een ooievaar een met arsenicum vergiftigde sprinkhaan – en dat is geen zeldzaamheid – dan wordt hij op zijn beurt vergiftigd en wordt na van bestrijder van het schadelijke gedierte tot slachtoffer ervan.

En hiermede knoopen wij een einde aan dit ooievaars-praatje, hopende, dat het onze gevederde vrienden dit jaar in ons land, beschermd door de gastvrijheid en de sympathie der bevolking, uitstekend moge vergaan.