Pagina:Radio-reglement 1930.djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

2. Wij behouden Ons voor voor zooveel noodig ontheffing te verleenen van het bepaalde in artikel 63 voor belangen ten deze door Ons met die, bedoeld in het eerste lid onder a en b van dit artikel, gelijk te stellen.

3. Door of vanwege den Minister kan, onverminderd het be­paalde in artikel 63, ontheffing worden verleend van het bepaalde in artikel 63bis.


Artikel 69.

Zij, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2bis van Ons besluit van 6 Maart 1905 (Stbl nr 90), laatstelijk gewijzigd en aan­gevuld bij Ons besluit van 31 Octoher 1925 (Stbl nr 433) en de daarop gegronde voorschriften aangifte hebben gedaan van ontvanginrichtingen, mogen hunne inrichting met inachtneming van de thans geldende voorschriften tot een door den Minister te bepalen tijdstip op grond van de oude aangifte blijven gebruiken.

 

HOOFDSTUK VIII.
Van andere inrichtingen of ander gebruik dan omschreven in de Hoofdstukken II tot en met VII.


Artikel 70.

Zonder een machtiging van den Minister is het verboden aan te leggen, te gebruiken of gereed ten gebruike aanwezig te hebben:

1°. inrichtingen, bedoeld in een der voorgaande hoofdstukken, voor andere doeleinden dan daarin omschreven;
2°. andere inrichtingen dan in dit reglement genoemd en be­stemd tot gebruik van electrische energie ten behoeve van de overbrenging van hetgeen voor zintuigelijke waarneming wordt weergegeven, anders dan door het overbrengen van telegrammen of het voeren van gesprekken.
 

HOOFDSTUK IX.
Straf- en slotbepalingen.


Artikel 71.

1. Met de handhaving van de bij dit Reglement gegeven voors­hriften zijn belast de ambtenaren, bedoeld in artikel 20bis van de Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (Stbl nr 7).

2. De door hen opgemaakte processen-verbaal worden gezonden aan den bevoegden ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het Kantongerecht en in afschrift aan den Directeur-Generaal of aan de door dezen aan te wijzen ambtenaren.