Pagina:Radio-reglement 1930.djvu/7

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

RADIO-REGLEMENT

ZOOALS DIT LUIDT NA DE DAARIN AANGEBRACHTE WIJZIGINGEN BIJ DE BESLUITEN VAN 3 JULI 1930 (STBL. NR 272), 6 SEPTEMBER 1932 (STBL. NR 463), 22 APRIL 1933 (STBL NR 223), 13 NOVEMBER 1933 (STBL. NR 388), 20 FEBRUARI 1935 (STBL NR 61) EN 8 SEPTEMBER 1936 (STBL. NR 348).


HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.

Artikel 1.

Dit reglement verstaat onder:

a. „de Minister”, den Minister van Binnenlandsche Zaken;
b. „Radio-raad”, den raad, ingesteld bij artikel 3quater van de Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (Stbl nr 7), zooals deze laatstelijk is aangevuld en gewijzigd bij de Wet van 12 Mei 1928 (Stbl nr 169);
c. „de Directeur-Generaal”, den Directeur-Generaal der Posterijen, Telegrafie en Telefonie;
d. „sein”, hetgeen langs radio-electrischen weg wordt overgebracht;
e. „inrichting”, ieder toestel, onderdeel van een toestel of samenstel van toestellen, met inbegrip van de noodige geleidingen en lijnen, bestemd voor het gebruik, als in de bepalingen van dit Reglement omschreven

HOOFDSTUK II.
Van den Radio-Omroep.

Artikel 2.

1. Zonder een machtiging van den Minister is het verboden aan te leggen of te gebruiken een radio-electrische inrichting, bestemd tot het uitzenden (waaronder begrepen heruitzenden) van mededeelingen van woord-, toon- of beeldinhoud van ontspannenden, leerzamen, politieken, aesthetischen, ethischen of religieuzen aard, bestemd voor allen, die deze wenschen te ontvangen.