Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/83

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is proefgelezen
( 71 )

treft men meer bedelaars aan dan hier, zij loopen ſomtijds drie of vier uuren ver om te bedelen; 's Dingsdags gaat 'er eene geheele Karavaane naar Eindhoven. – Men heeft hier voor een jaar of twee eene Latijnſche School opgerigt, en ook te Eindhoven; de Præceptors (hier noemt men ze allen Rectors) zijn gevlugte Brabandſche Priesters, de eene is een Capucijn; zij onderwijzen de Latijnſche Jongens (deeze worden hier Studenten genoemd) zeer ſchielijk in het Latijn, doch dan is het 'er ook naar, dat is: ellendig ſlecht of Monniken-latijn. De Studenten (ik ſpreek op zijn Helmondsch) draagen, ter onderſcheiding, blaauwe mantels, in kort: alles in deeze School is ingerigt volgends den Roomſchen trant. – – Hetgeen nu volgt, heeft zijne betrekking op alle Majorijënaars en dus niet alleen op de Helmonders. Ik heb, zoo ver ik konde, alles zeer naauwkeurig naargeſpoord; doch heb ik ergens in mis, ik zal, zo ik beter onderricht word, U dan in het vervolg zulks opgeeven. Gaarne wilde ik, als Menſchenvriend, U een gunſtig tafereel van de Majorijënaars ophangen, doch de liefde tot de waarheid verbied mij dit. – In het Godsdienſtige zijn zij, dom, bijgeloovig, dweepächtig en zoo onverdraagzaam, dat het onbegrijplijk is, zelf van den voornaamſten tot den geringſten toe. ô! Hoe ſmert mij dit!! Een belijder van eenen anderen Godsdienst moet altijd, ſchoon de liefde des naasten hem dit verbied, eenen Roomſchen als zijnen vijänd beſchouwen. – Doch laat mij

al
E4