Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/26

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

10

De oorsprong en het eigenlijk wezen der ruilwaarde is hiermede aangegeven.

„In den oorspronkelijken en onontwikkelden toestand der maatschappij die voorafging, zoowel aan de vorming van kapitaal als aan de inbezitneming van den bodem, schijnt de verhouding tusschen de hoeveelheden arbeids noodig om ver- schillende voorwerpen te erlangen de eenige omstandigheid geweest te zijn, die kon gelden als regel volgens welke deze voorwerpen onderling werden geruild”, zegt Smith in деп aanhef van het zesde hoofdstuk van Boek I, 1) daarmede intusschen de geldigheid van zijn waardebeginsel voor onze tegenwoordige maatschappij aan ernstigen twijfel blootstellend. Immers wij leven niet meer in een dergelijke maatschappij; er is kapitaal gevormd, en het grootste deel van den bebouwden grond is particulier eigendom. Voor de meeste daden van voort- brenging is het noodzakelijk kapitaal, in welken vorm dan ook, aan te wenden. Zal nu de kapitalist geneigd bevonden worden daartoe zijn kapitaal af te staan, dan dient men hem daarvoor een belooning te bieden. In de prijs van het product moet dus nu tweeérlei begrepen zijn: een belooning voor de diensten gepresteerd door den arbeider, zoowel als voor die door den kapitalist (resp. grondeigenaar) gepresteerd. Niet langer is het dus arbeid alleen, die de ruilwaarde van het product regelt; naast den arbeider staat de kapitalist, die zijn diensten in de waarde van het product wil vergoed zien als ,profits” of als „rents”.

Dit alles zijn geen bedenkingen door mij tegen Smith’s theorie aangevoerd; diens eigen opmerkingen worden er in


ease, his liberty and his happiness”. Hoe volkomen onjuist dit, voor ons thema trouwens onbelangrijk, inzicht is, werd о. a. reeds aangetoond door Мг. 5. van Houten: Verhandeling over de waarde pag. 132 v.v., in zijn betoog tegen de be- staanbaarheid van een onveranderlijke maatstaf der ruilwaarde, waarnaar zoowel Smith als Ricardo gezocht hadden.

1) W. о. N. I. 84.