Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/33

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

17

arbeid "productiekosten" is. Smith's arbeidstheorie had voor de maatschappij waarvoor zij gelden moest, dezelfde beteekenis als de kostentheorie voor de onze 1).

Zóó moet, meen ik, Smith's leer worden geïnterpreteerd, en zoo valt tevens in haar alle tegenstrijdigheid weg 2). Zij was in zich zelf een geheel, en behoefde volstrekt niet met zich zelf verzoend of in overeenstemming gebracht te worden. Alleen was zij volkomen onvoldoende om het wezen der waarde te verklaren, daar zij niet inzag dat niets waarde kan verleenen wat niet zelf waarde bezit, en op de vraag waaraan ten slotte grond, kapitaal en arbeid hun waarde, die zij op het gemeenschappelijk product overdroegen, ont- leenden geen antwoord wist te geven.

Hierover intusschen eerst in het tweede hoofdstuk van dit proefschrift uitvoeriger.

Vraagt men een bewijs, dat in het bovenstaande werkelijk Smith's gevoelen met juistheid is terug gegeven, dat het


1) Zeer juist zegt v. Wieser (Grundzüge p. 105): «die Arbeitstheorie ist eine umgestaltete Kostentheorie ». v: Böhm-Bawerk (1.1. p. 428 v. v.) gaat van het gevoelen uit dat Smith werkelijk « das Arbeitsprincip» d. i. het beginsel dat alle waarde ook thans nog aan arbeid haar ontstaan dankt, heeft geleerd, zij het ook niet zoo onbeperkt als velen meenen. Hoe scherp en interressant ook de bestrijding is door v. Böhm van dit waardebeginsel geleverd, meen ik om de bovenstaande redenen toch dat men ten onrechte het aan Smith toeschrijft. Men mag de be- roemde plaats van Smith: «in that early and rude state of society » enz. (W. o. N. I. 81) niet zijn verband rukken. En het vijfde en zesde hoofdstuk van Smith's eerste boek in onderling verband beschouwend kan ik tot geen andere slotsom komen dan dat het Arbeitsprincip bij Smith niets anders is als een kosten- theorie voor een primitieve maatschappij.

2) v. Wieser in het reeds meermalen geciteerd, hoogst belangrijke Vorwort tot zijn werk « der Natürliche Werth » schijnt, (pag. IV) zonder de zaak aan een bijzonder onderzoek te onderwerpen, te meenen dat in werkelijkheid Smith's waardetheorie met zichzelf in strijd is. Ik hoop er in geslaagd te zijn aangetoond te hebben waarom dit naar mijne meening niet het geval is. Dat echter de ver- meende tegenstrijdigheid aan Ricardo zijn hoofdstuk «On value» in de pen gaf, zal

ik Prof. v. Wieser allerminst tegenspreken.

2