Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/68

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

52

gewezen, dat waar de nieuweren leeren, dat nuttigheid en schaarschte de bronnen der waarde zijn, deze ook bij Ricardo genoemd worden, met dien verstande, dat de schaarschte bij relatief zeldzame goederen door de productiekosten vervangen wordt. Nu geeft Dietzel toe, dat Ricardo "nuttigheid” (die soortelijk is en ook bij vrije goederen, als lucht en water, wordt waargenomen) verward met "nut” (dat zich aan ieder bepaald deel eener voorraad openbaart); maar hij acht deze fout "zonder reéele beteekenis” 1). Ik kan dit niet toegeven; de "Nützlichkeit” eener zaak is voor het verschijnsel der waarde van geen, de "Nutzen” van de grootste beteekenis. Alleen door de laatste staat een bepaalde zaak in „betrekking tot onze welvaart”, en het is niets als een verwarring tusschen de beide genoemde begrippen, wanneer Dietzel schrijft dat Ricardo, die leerde dat "nuttigheid absoluut essentieel is voor het waardeverschijnsel”, daardoor homogeen zou zijn met de nieuwere theorie van het grensnut 2).

De principieele fout van Prof. Dietzel’s Abhandlung schijnt


1) 1.1. p. 564.

2) Aan dezelfde inisvatting van het woord "utility" schijnt mij Cairnes zich schuldig te maken waar hij (Some leading principles р. 17 v.v.) Jevons bestrijdt. Het is niet waar, dat deze laatste het woord "utility" zou gebruiken in een on- verstaanbaren zin; en Cairnes zou wanneer hem de vraag gesteld werd, waarom een glas water voor een woestijnreiziger grooter waarde heeft dan voor een citykoopman, aan de zuiver soortelijke nuttigheid van Smith en Ricardo dezelfde toevoegingen moeten doen als Jevons. Niet de nuttigheid van de soort, maar van de bepaalde deelhoeveelheid daarvan, wordt door Jevons bedoeld, en als uitgangs- punt van zijn waardetheorie genomen.
Het zou mij hier te ver voeren de overigens uiterst belangrijke vier eerste hoofdstukken van Cairnes’ werk aan een opzettelijk onderzoek te onderwerpen. Later hoop ik wellicht dit alsnog te kunnen doen. In ’t wezen der zaak is Cairnes met Ricardo geheel homogeen; hij heeft echter door zijn stelsel van "non com- peting industrial groups" de beteekenis der Ricardo’sche "scarcity" voor het waardeverschijnsel uitgebreid en nadert zoo tot de neo-economische waardeleer. Toch ontbreekt ook bij hem, evenals bij zijn grooten voorganger, eenheid in de verklaring der waarde, en treffen in hoofdzaak de bezwaren tegen de kostentheorie

aangevoerd ook hem.