Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/70

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

54

productiefactoren zit niets wat waarde verleenen kan aan het produkt; zij bezitten slechts aan hun produkt ontleende waarde.

Op deze wijze uit de subjectieve waarde, eenheid gebracht te hebben in de verklaring van het waardeverschijnsel, is de groote verdienste der neo-economen; deze eenheid was door Ricardo en de anderen nergens in het licht gesteld. Bij hen bleef daardoor het waardeverschijnsel min of meer in de lucht zweven. Daarom is inderdaad de theorie van den "Grenznutzen" een zeer belangrijke aanwinst voor onze wetenschap", want het waardeverschijnsel is hare hoek- steen. Zeer juist schrijft v. Böhm 1): eerst aan de jongste onderzoekingen was het voorbehouden in den onbeteekenden figurant, (n.l. de subjectieve waarde), den drager van een der gewichtigsten economische begrippen, tevens voorwerp eener reeks der meest merkwaardige wetten te ontdekken: wetten wier geldigheid verre de grenzen der waardetheorie over- schrijdt, en tot welke bijna iedere theoretische verklaring in onze wetenschap als op haar wortel en haar uitgangspunt terugvoert.

Dit zag Dietzel, die de nieuwere waardetheorie een "Doublette" van de wet van vraag en aanbod noemt, over het hoofd. De theorie van den "Grenznutzen" verklaart het geheele waarde- verschijnsel en het is beslist onjuist, wanneer Dietzel het 2) doet voorkomen of naast deze theorie de kostenwet nog een zelfstandig bestaan leidt. Deze wet is niets als een toepassing van de wet des "Grenzwertes" op de productiefactoren 3). Waar hij schrijft 4): onverschillig of van "vrije" of van "economische" goederen sprake is, van goederen die in onbe- perkte of van zulke die slechts in beperkte hoeveelheid voor- handen zijn, steeds en in ieder geval maakt de economische


1) Kapital II 136.

2) l.l. p. 572.

3) Cf. v. Böhm Kapital II 189 v.v.

4) l.l. p. 577.