68
van het renteprobleem, moet naast de productiviteit van het kapitaal op een tweede feit de aandacht worden gevestigd n.l. hierop, dat tegenwoordige, dadelijk beschikbare goederen , voor ons een grootere waarde bezitten dan toekomstige. Hoe groot dit waardeverschil 2) is hangt van verschillende in- vloeden af, die hier thans niet nader onderzocht kunnen worden. Maar het feit staat vast en is ieder bekend, dat tegenwoordig bezit meer waarde heeft dan toekomstig. Vandaar dat wanneer een kapitaal van ƒ 100 na een jaar zichzelf reproduceert en een Reinertrag van ƒ 5 afwerpt, dit kapitaal, juist omdat het productief aangewend over een jaar ƒ 105 groot zal zijn, bij een rentevoet van 5 pCt. thans maar ƒ 100 waard is. In de waardeering van het kapitaal is met deze „zuivere opbrengst” reeds rekening gehouden, maar men heeft niet uit het oog verloren, dat deze opbrengst eerst na een jaar beschikbaar zal zijn. Moest men een kapitaal gedurende een jaar in de productie vastleggen, met het vooruitzicht, dat het na afloop van dien termijn in zijn product alleen zich zelf gereproduceerd zou hebben zonder meer, en dan ƒ 100 waard zou zijn, men zou zulk een kapitaal bij het begin van dit jaar zeer zeker geen ƒ 100 maar slechts ƒ 95 waard achten. En evenzoo zou men twee gelijk groote kapitalen aangewend in verschillende productieprocessen, waarin beide aan producten afwierpen naast ƒ 100 noodig ter reproductie van het ver-
De vraag is niet of een «Reinertrag» voor het kapitaal overblijft, maar waarom
deze niet terug te vinden is in de waardeschatting van het kapitaal. Dat von
Wieser gemeend heeft uitsluitend uit de productiviteit van het kapitaal, uit den
dienst door het kapitaal gepresteerd de rente te kunnen verklaren, schijnt mij
een fout van zijn overigens zoo uitnemend boek. Het is vreemd, dat dit werk,
waarin toch de wetenschap b.v. wat betreft de verdeeling van het gezamenlijk
product over de verschillende productiefactoren in geheel nieuwe banen geleid
wordt, hier te lande zoo weinig de aandacht schijnt getrokken te hebben. De
Economist zweeg er tot dusverre over, en ook Mr. Falkenburg schijnt het bij het
schrijven van zijn "Bijdrage tot de leer van het arbeidsloon» niet gekend te hebben.
2) Dr. R. Meyer (das Wesen des Einkommens p. 275) noemt dit waardeverschil
niet oneigenaardig "tijddifferentiaal".