74
aan te voeren voor de bewering, dat het nooit bereikt zal zal kunnen worden.
In de eerste plaats is het een feit, dat thans nog iedere producent er op bedacht is, zijn productie uit te breiden of wat natuurlijk op hetzelfde neerkomt, te bezuinigen. Dit is een bewijs, dat thans nog wel degelijk vermeerdering van productie vermeerdering van totaalprijs medebrengt; dat derhalve thans nog de belangen van de gemeenschap, wat betreft uitbreiding der productie, coïncideeren met de belangen van den producent. Al het kapitaal kan thans nog zeer produc- tieve plaatsing vinden.
Het zij mij vergund hier een wellicht wat groot citaat van Wieser in te lasschen, dat naar het mij voorkomt, treffend juist is. Hij schrijft 1): "in werkelijkheid blijft de menschelijke "Wirtschaft” bijna uitsluitend op de stijgende lijn. Wij zijn bij de meeste goederen zoo weinig tot over- vloed genaderd, dat bijna iedere vermeerdering der goederen zich tevens in een vermeerdering der waarde der goederen moet uiten. Weliswaar verliest elk goed op zichzelf bij klim- menden 2) voorraad in waarde, maar in den regel wordt dit verlies bij ieder goed afzonderlijk door een winst bij den totaalvoorraad opgewogen. Wij zijn daarom gewoon, ver- mogen en rijkdom te meten naar de waardesom van hun bestanddeelen, en beschouwen het als een nadeel, wanneer de waarde van het bezit en zijn inkomsten daalt. Daarom schijnt het ons paradox, wanneer wij af en toe de opmer- king moeten maken, dat de voorraad goederen en genietingen, rijkdom en welvaart, toegenomen zijn, terwijl hun waarde gedaald is. Het is steeds een of ander zeldzaam toeval, de `
schap als tegen wil en dank te dienen. Dacht Wieser niet aan de coalities van
producenten ter beperking der productie (Cartelle) wier invloed op den prijs hij
toch (Grundzüge p. 203 v. v.) zoo juist geschilderd had?
4) Nat. Werth p. 31.
2) In het origineel staat "geringeren", wat echter kennelijk een drukfout is.