De eerste val.
Jezus gaat en bloedt en zucht; Meelijloos is ’t groot gerucht. Jezus gaat en zucht en bloedt, Rooddoorstreept is zijn gelaat, Roode droppels druppen staag ‘t Kruishout bonst met zwaren slag Feller pijnt de doornenhoed, ‘t Kruishout hobbelt over steen, Elke schok is nieuwe pijn; Toeven? Toeven? Och mijn God! Speren stompen, geesels slaan! |
Maar Hij kan niet, wankelt, valt, En de wreede stoet maakt halt. Nieuwe woede, feller haat! Geesels snerpen scherper neer, Maar geen rilling, die verraadt, Roerloos ligt Hij daar en bloedt; Beulen rukken aan haar en baard, Schoppen tegen zij en voet, Tot genoeg Hij heeft gerust, Opstaat en weer verder treedt, Grooter schand nog te gemoet,
A. M. D. G.
|
(Vervolg.)
Elza schreef:
- Lieve Cecilia,
Ik schrijf, maar aan jou, moeder kan me toch niet helpen. Ik ben erg ongelukkig! De eerste acht dagen van mijn verblijf bij mijn vriendin, waren mijnheer en mevrouw Wiers heel aardig, heel vriendelijk voor me. Ze stelden Adelheid vrij van verschillende lessen om haar gelegenheid te geven groote wandelingen met me te maken. Ze namen me mee op rijtoertjes door hun groot, prachtig park. Ze gaven me mooie boeken cadeau en zoo al meer. Zachtjesaan veranderden zij. Adelheid kreeg weer haar lessen, moest daarvoor wel drie, vier uren daags studeeren, moest voor haar moeder brieven schrijven, enz. Ik verveelde me dood. Bijna den geheelen dag aan me zelf te worden overgelaten, beviel mij volstrekt niet. Ik werd stil en verdrietig. Mevrouw merkte dat heel goed. Maar in plaats van de dingen weer naar mijn genoegen te schikken, berispte ze mij, zei dat ik bezigheid moest zoeken, raadde me zelfs sterk aan voor een examen te gaan leeren. Ze zinspeelde, hoe leelijk van haar, dat een akte me bij de veranderde omstandigheden goed te pas zou komen. O, wat ben ik bedroefd geweest den heelen dag en boos op vader, die ons in die ellendige omstandigheden gebracht heeft. Ik zal ’t nooit vergeven, omdat ’t geen ongeluk is, dat de Bank viel, maar omdat