Pagina:Staatsregeling van Sint-Maarten.pdf/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

 

§ 3. Politie

Artikel 124

1. Er is een politiekorps.

2. Bij onderlinge regeling met een of meer landen in het Koninkrijk kunnen regels worden gesteld over de politie. Een onderlinge regeling als bedoeld in de eerste volzin wordt bij rijkswet als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk vastgesteld. De regering neemt hierbij de bepalingen van de Staatsregeling in acht.

Artikel 125

1. De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

2. De inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de politie wordt overigens bij of krachtens landsverordening geregeld, tenzij een onderlinge regeling als bedoeld in artikel 124, tweede lid, tot stand is gekomen die hierin voorziet.

Artikel 126

De ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn taak geweld te gebruiken tegen personen en goederen, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. Bij of krachtens landsverordening worden nadere regels gesteld over het geweldgebruik, tenzij een onderlinge regeling als bedoeld in artikel 124, tweede lid, tot stand is gekomen, die hierin voorziet.


HOOFDSTUK 8
Constitutioneel Hof

Artikel 127

1. Er is een Constitutioneel Hof.

2. Het Hof heeft tot taak de verenigbaarheid van een bekrachtigde, maar niet in werking getreden wettelijke regeling als bedoeld in artikel 81, onder g, met uitzondering van eenvormige landsverordeningen, h, i en j, met de Staatsregeling te beoordelen. Toetsing blijft achterwege indien de bepaling uit de Staatsregeling zich niet voor toetsing leent.

3. Een zaak kan uitsluitend aanhangig worden gemaakt door een schriftelijk verzoek van de Ombudsman wegens onverenigbaarheid met de Staatsregeling, binnen zes weken na bekrachtiging van de wettelijke regeling, bedoeld in het tweede lid, tenzij sprake is van een spoedeisend belang. In geval sprake is van een spoedeisend belang is de Ombudsman niet ontvankelijk. Bij of krachtens landsverordening worden nadere regels gesteld over een spoedeisend belang. De Staten kunnen een zodanig ontwerp van landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanig ontwerp dan met twee derden van de stemmen van de zitting hebbende leden.

4. Een wettelijke regeling, bedoeld in het tweede lid, treedt niet eerder in werking dan zes weken na bekrachtiging, tenzij sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in het