Den 7den vervolgden wy onzen weg. Wy stapten ook aan land op de Plantagie genaamt Bockkestein, die de laatste is aan de rechter zyde van de Cottica, uitgenomen echter twee andere zeer kleine Plantagiën aan de Patamaca-Kreek; en des avonds wierpen wy het anker aan den mond van de Koopmans-Kreek. Den zelfden dag ontstond 'er brand in de Charon, maar dezelve wierd spoedig gebluscht.
Den 8sten, voeren wy aanhoudend de Rivier op: des morgens ten elf uuren, kwamen wy aan het Fort of den Post ’s Lands-Welvaaren, door krygsvolk van de Compagnie bezet wordende. Ik stapte aldaar met myne Officiers aan land, om met den Capitain ORZINGA. Bevelhebber van deezen Post, een mondgesprek te houden. Ik zond hem drie mannen, die ziek waaren, om dezelve te doen oppassen in zyn Gasthuis, alwaar ik een schouwspel van smert en elende zag, het welk alle verbeelding te boven gaat. Deeze plaats was in 't eerst genoemd geworden Devil's Harwar[1], uit hoofde van deszelfs ondraaglyke ongezondheid. Ik zal het by vervolg met dien naam bestempelen, als
- ↑ Het schynt, dat het woord harwar is een bedorven spelling van het Engelsch en Hollandsch woord Haven. Dus zoude Devil's-Harwar beteekenen Duivels-haven.
Aant. v. d. Franschen Vert.