Mogte ik nimmer een dergelyk schouwfpel van schrik en elende wederom aanschouwen! Verminkten, zieken, blinden, gekwetsten, vlooden allen, in de hoop van een treurig aanzyn te behouden, naar eenen onvermydelyken dood.
Wat my betrof, ik was in geen beter staat, zynde uittermaten zwak. Echter bragten wy den geheelen nacht onder de wapenen door, en ik verzogt den bode om by ons te blyven, ten einde ons getal met nog één man te vergrooten: wy hadden beslooten ons leven zoo duur te verkoopen, als ons mogelyk zyn zoude. Tegen den morgenstond, geenen vyand ziende opdagen, begroeven wy onze dooden in hunne hangmatten, want, op den geheelen post, was geen enkele plank om een kist te maken. In deeze verschrikkelyke gesteldheid verloor ik myn geduld, en ik verstoutte my om aan mynen Colonel te schryven, dat de soldaaten, die my nog overig waaren, door de gevolgen hunner vermoeienis en lyden afgemat, op den rand des grafs stonden, en dat men hen niet meer konde oppassen, zoo als hun staat verëischte, vermits de oppassers der zieken, by myne aankomst alhier, naar Paramaribo gevlucht waaren.
Ons getal, naar de stiptste waarheid, bepaalde zig tot twaalf mannen, en men moest twaalf gebouwen bewaaren. Wy hadden niet meer overig