Naar inhoud springen

Pagina:Stedman, Reize naar Surinamen en Guiana Vol 1 (1799).pdf/313

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de waterkant stil houden, om een hoop menschelyke wezens, die myne aandacht zeer tot zig hadden getrokken, te beschouwen. Ik zal trachten ze te beschryven: dezelve bestond uit Negers, mans- en vrouws-persoonen, en eenige kinderen, die kortlings van de Kust van Guinée waaren aangebragt, om als slaaven verkocht te worden, en op dit zelfde oogenblik uit het Schip gingen. Zy waaren niets meer dan houten beelden, vertoonende beenderen met een huid overdekt. Zy bragten my het laatste oordeel in de gedachten. Men zoude gezegd hebben, dat zy uit het graf kwamen, of onder het mes van eenen Heelmeester geweest waaren: kortom zy waaren wandelende geraamten.

Deeze ongelukkigen, die een getal van zestig haalen konden, wierden door een matroos voorafgegaan en gevolgt; de een diende tot hunnen geleider, en de ander, met een bambous-riet gewapend, belette hen om af te dwalen, of hunnen tocht te vertragen. De billykheid echter noodzaakt my te verklaaren, dat in plaats van dat verdrietig gelaat, dat voorkomen van smart en wanhoop, het welk men in boekjes en nieuws-papieren, aan de Negers by deeze gelegenheid toekent, ik niet een enkele onder hen zag, wiens aanschyn de minste neerslagtigheid vertoonde. Ik moet 'er ook