tig, en bevatten, over derzelver geheele lengte, kleine witte vezelen, welke men even als de hennip slaat, en laat rotten. Deeze vezelen dienden ons om touw te maken, veel sterker dan eenig touw in Europa. Het zoude zeer geschikt zyn voor de schepen, maar het is aan eene zeer schielyke verrotting onderhevig. Dit zoort van hennip gelykt zoo sterk naar de witte zyde, dat de invoer daar van in verscheiden Landen verboden is, uit vreeze dat men 'er by verkoop bedrog mede plegen zoude. De Indianen noemen deeze plant curetta, en in Surinamen noemt men ze doorgaans Indiaansche zeep; zy schynt dezelfde te zyn, als de zeepboom, om dat ze eene zachte zelfstandigheid voortbrengt, welke even als de gewoone zeep tot wassching dient, en door de Negers en verscheiden inwooners tot dit einde gebruikt word. Men vind ook in de bosschen een andere zoort van plant van dezelfde gedaante als deeze, welke de Negers baboun knify (apen-mes) noemen, en die het vleesch tot op het been doorklieft. Ik heb 'er zelf de proef van genomen, maar zonder nadeelig gevolg.
In het tydstip, waar van ik tans spreek, hadden alle de soldaaten gebrek aan koussen, schoenen en hoeden. De Colonel, om een voorbeeld van lydzaamheid te geven, en morringen voor te komen,