Naar inhoud springen

Pagina:Stedman, Reize naar Surinamen en Guiana Vol 2 (1799).pdf/39

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dit was het laatste dat ik had, en ik was verpligt my te baden, tot dat het droog was. Ik had naar Paramaribo om ander linnen geschreven; maar myn brief kwam niet te recht, en alles, wat ik had medegebragt, was aan flarden.

Den 4den January, des morgens ten tien uuren, waaren wy gereed om op te breken. De zieken in vaartuigen naar Devil's Harwar gezonden hebbende, staken wy eindelyk de Cormoetibo-Kreek over, en wy trokken regelrecht zuidwaarts aan, om de Patamaca te bereiken. Op onzen tocht trokken wy voor by steile bergen, met steenen bedekt, en met myn stoffelyke zelfstandigheden bezwangerd. De ligging deezer bergen, die niet meer dan twintig mylen van den Oceaan gelegen zyn, wederspreekt de waarneemingen van Dr. BANCROFT, die beweert, dat men dezelve in dit Land niet ziet, dan op den afstand van meer dan vyftig mylen van de Zee. Des avonds sloegen wy ons neder aan den voet van eenen anderen zeer hoogen berg, alwaar wy een kleine beek van goed water en Latanus boomen vonden, het geen voor ons twee gewichtige punten uitmaakte. Het was in de daad merkwaardig, en zelfs zeer fraay, een soort van stad van boomloof te zien, die zig in een uur verhief op een grond, alwaar te vooren niets was.