Pagina:Stijl vol 01 nr 11 De nieuwe beelding in de schilderkunst.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dogma’s voor ons, zoo min als het dogma’s zijn voor hèn, die de Nieuwe Beelding vanuit de Natuurlijke Schilderkunst naar voren brachten. Voor dezen zijn het onomstootelijke waarheden: waarheden, waarvan zij al arbeidende bewust werden. Deze waarheden kunnen nooit vooropgestelde leerstellingen voor hen zijn, omdat zij ze eerst ten slotte leerden erkennen.
Zoo heeft de Abstract Reëele Schilderkunst doen zien, dat, zal in het leven evenwichtigheid, dus eenheid, bestaan, het noodig is dat het geestelijke in-bepaaldheid verschijnt en het natuurlijke werkelijk zóo diep verinnerlijkt is, dat het zijn zuiver wezen openbaart.
Het uiterlijke leven moet verinnerlijkt worden tot het abstracte: dàn eerst kan het een worden met het innerlijke leven, dat abstract, dat van den geest, dat universeel is. En dit is mogelijk, daar het leven zelf de natuurlijkheid in den mensch omwerkt tot (betrekkelijk) zuivere natuurlijkheid en het geestelijke (universeele) in hem ontdoet, reinigt van het individueele — dus maakt tot (betrekkelijk) zuivere geestelijkheid. 3)
Gezuiverde natuurlijkheid en gezuiverde geestelijkheid alleen kunnen de zuivere verhouding van het een en het ander tot stand brengen: alleen gezuiverde dualiteit kan het leven blijvend harmonisch doen zijn. Zoo groeit de menschelijke dualiteit tot eenheid.
Om de eenheid te kennen, moeten we, in alle leven, de dualiteit erkennen. Want wie de eenheid — in den tijd — als enkelvoudige verschijning ziet, ziet de eenheid nog vaag en onbepaald. Door de eenheid als dualiteit te zien, onderscheiden we eerst op welke wijze eenheid (d. i. evenwicht) bestaat. Daarom is de Nieuwe beelding geen uiting van dualistische levensopvatting, integendeel: zij is de uitdrukking van het gerijpte, bewuste eenheidsgevoel, dat den grond van het nieuwe tijdsbewustzijn uitmaakt. 4)
Door de dualiteit in den mensch te zien, onderscheiden we in hem niet alleen het leven van den geest en het natuurlijke leven, maar ook het leven van de ziel — hoewel het een het ander doordringt. 5) Het zieleleven is eenerzijds verwant aan het natuurlijke, anderzijds aan het geestelijke: het werkt door gevoel en verstand. 6) Voor zooverre in het zieleleven het natuurlijke domineert, is het uiterlijk gevoelsleven, voor zooverre de geest daarin overheerscht, is het verdiept of geestelijk gevoelsleven. Het abstract reëele leven is dat van het verdiepte zieleleven, dat een wordt met het leven van den geest maar door de eigenschappen der ziel nog gekleurd is. 7)


Alle leven nu heeft zijn veruiterlijking, waaraan het gekend wordt, en waardoor het wederkeerig, bestaat. Het abstract reëele leven vindt wel een abstracte veruiterlijking in de Abstract Reëele Schilderkunst, maar het moet nog een tastbare veruiterlijking vinden. Het (oppervlakkig) abstracte leven van de huidige maatschappij heeft zijn veruiterlijking. Deze vormt een geschikte bodem ter ontwikkeling voor het abstract reëele leven eenerzijds, anderzijds staat zij juist de zuivere veruiterlijking van dat leven in den weg. Het maatschappelijk, het cultuurleven, heeft hare meest volkomen veruiterlijking in de wereldstad. 8) De Abstract Reëele Schilderkunst ontwikkelde zich dan ook onder den invloed van het volle moderne cultuurleven der wereldstad: het is logisch, dat het ongerijpte natuurleven deze kunst niet kòn voortbrengen.

 

126