Pagina:Stijl vol 01 nr 12 p 140-147.djvu/5

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mannelijk element — eveneens door (betrekkelijk) gelijke onzuiverheid. Bij zuivering der elementen ontstaat, door het verschil in graad van zuivering, de disharmonie (zie art. IX).
Omdat de harmonie in het zichtbare (de natuur) zoowel als in het (uiterlijke) leven zeer betrekkelijk is, dwingt zij den mensch haar tot onveranderlijke en bepaalde uitdrukking te brengen — hoe dan ook. Zóo kwam zij in de Abstract Reëele Schilderkunst tot bepaalde uitbeelding als zuivere evenwichtige verhouding.

Kenmerkt het nieuwe tijdsbewustzijn zich eenerzijds doordat het natuurlijke, individueele in het bewustzijn begint te rijpen (zie art. II blz. 16) zoo kenmerkt het zich doordat het vrouwelijk element tot wasdom komt. En onderscheidt het nieuwe tijdsbewustzijn zich anderzijds doordat het universeele tot meerdere bepaaldheid komt (zie inleid. blz. 5) zoo beteekent dit dat in het bewustzijn het mannelijk element inderdaad als geest, als het universeele, werkzaam wordt. Zóo is in het nieuwe tijdsbewustzijn inderdaad eenheid van ontwikkeling die zich realiseeren móet. En toch, in dezen tijd, treedt het universeele in het mannelijk element nog weinig op, zoo min als in het vrouwelijk element het individueele gerijpt tot uitdrukking komt. Het oude tijdsbewustzijn doet nog steeds zijn invloed gelden: het vertoont zich nog maar al door, ook nu het nieuwe er is 10).

Dat het oude tijdsbewijstzijn, naast het min of meer vertroebelde mannelijke, het domineeren van het uiterlijk (ongerijpte) vrouwelijke inhield, zien we ten duidelijkste wanneer we de kunstuitingen historisch nagaan. We zien dit in de beelding zelve zoowel als in de voorstelling (het onderwerp). In de natuurlijke schilderkunst was de beelding zelve domineerend uiterlijk vrouwelijk doordat de natuurlijke kleur en de grillige, lenige, gebogen lijn als beeldingsmiddel gebruikt werd. (Alleen in tijden van sterk innerlijk leven, van buiten àf opgewekt, zie art. II blz. 17, was de kleur vlakker en meer primair, de lijn strakker, de compositie evenwichtiger). In de voorstelling (uit den aard reeds vrouwelijk) neemt ook de vrouw zelve een groote plaats in, de vrouw was bijna doorloopend de draagster der schoonheidsidee, de uitbeelding van de vrouw wijzigt zich slechts door den heerschenden tijdgeest. Zoo zien we de vrouw o. a. als wereldsche schoone of als madonna afgebeeld. Hoewel de uitbeelding, juist van de vrouw, typeerend is, is het evenwel niet hierdoor, dat de voorstelling uiterlijke vrouwelijkheid tot uiting brengt: alle voorstelling, hoe dan ook, de afbeelding der geheele natuur, zooals landschap, intérieur, stilleven, enz., kunnen we als domineerend vrouwelijke kunst definieeren. Zegt men ter verdediging van natuurlijke schilderkunst, dat het innerlijke (mannelijke element) juist door het vrouwelijke tot uitdrukking komt, dan is dit — in dezen tijd — een verkeerd toegepaste waarheid (zie art. VI). Zuiver beeldend zien (zie art. XI) doet erkennen dat het innerlijke (mannelijk element) nooit zuiver gebeeld kan worden wanneer het door het vrouwelijke gesluierd is (zooals in de natuurlijke verschijning der dingen). Het uiterlijk vrouwelijke kan het mannelijke in onzen geest belevendigen, maar als het mannelijke in dien geest

144