Pagina:Stijl vol 02 nr 04 p 042-048.djvu/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

[auteursrechtelijk beschermd tot 1-1-2050]

OVER HET ZIEN VAN NIEUWE SCHILDERKUNST (ZIE BIJLAGE VII A EN B)

DOOR THEO VAN DOESBURG.

Hoe vaak hoort men bij het beschouwen van moderne kunstwerken de opmerking: „dat zijn maar blokjes” of „dat kan iemand, die niet schilderen kan evengoed”. Dat dit een materieele, dagblad-kritische en dus geen aesthetische zienswijze is, zal ieder duidelijk worden, wanneer hij de twee op bijlage VII gereproduceerde werken met elkaar vergelijkt. Bij B is een rechthoekig vlak in rechthoekige vlakken van verschillende grootte en tint verdeeld. De vlakken staan koud tegen elkaar aan en men kan overal de verdeelingslijnen met de vinger volgen. Het hoofdvlak is zoo verdeeld, dat de grijze, witte en zwarte vlakjes in de hoogte in 6, in de breedte in 5 rijtjes op en naast elkaar zijn gestapeld. De vlakken zijn dikwijls geheel gelijk in stand en maat, het geheel is star, plat en zonder eenige uitdrukking.
Bij A is eveneens een rechthoekig vlak in rechthoekige vlakken van verschillende grootte en tint verdeeld. De vlakken zijn echter op een andere wijze naast elkaar geplaatst dan bij B. De scheidingslijnen der vlakken laten zich noch in hoogte, noch in breedte over het geheel vlak volgen. De vlakken zijn niet als bij B in regelmatige volgorde op en naast elkaar geplaatst. Door de voortdurende wisseling van stand en maat der vlakken is het zelfs niet mogelijk te tellen hoeveel rijtjes er in hoogte en breedte zijn; hierdoor doet het geheel niet plat, niet star aan.
Waardoor wordt nu dit verschil veroorzaakt? Hoewel in beide werken hetzelfde uitdrukkingsmiddel, n.l. vlakken van verschillende grootte en tint, werd gebruikt, bestaat het verschil in de waarde van beide producten hierin, dat bij A door die vlakken iets tot

42