Pagina:Stijl vol 02 nr 04 p 042-048.djvu/5

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
waar kunde en kunst in de simpelste toepassing onscheidbare aanzichten zijn van hetzelfde: het bouwen. De eenzijdig technische bouwkunde-scholen, verloochend deze saamhoorigheid, komen onwillekeurig, niet in de eenzijdigheid kunnende blijven op verkeerde wijze tot de andere zijde: tot de kunst op de wijze van het leelijke.
Bij het onderwijs in het bouwen, waar het de vormgeving betreft, is het taak bij den leerling het begrip omtrent het ontstaan van den vorm te ontwikkelen, waarbij de karakteristiek van constructieve gegevens in den bouwvorm als kunstvorm uit zal komen. Het rechte onderwijs heeft den, in iederen leerling aanwezigen, drang naar schoonheid in goede banen te leiden, d. w. z. het zal de schoonheidsbestreving van den leerling moeten leiden door zuivering, en ook bij den leerling schoonheidsgevoel ontwikkelen. Het onderwijs bestreeft karaktervolle, en niet karakterlooze schoonheid.
Na voorbereiding tot het rechtlijnig teekenen begint de leerling met een bouwgeheel, welks onderwerp door hem zelf gekozen wordt, uiteraard een zeer eenvoudig als een schuurtje of bergplaats, in het algemeen een enkelvoudig ruimteomsluiting met hoofdzakelijke toepassing van één materiaal, in het begin waarschijnlijk hout.
Wanneer het gegeven in schema van plan en opstanden is tot stand gekomen, tracht de leerling zich rekenschap te geven van de wijze, waarop zijn vormschema in werkelijkheid gebouwd zou kunnen worden. Wat den leeraar aanleiding geeft den leerling omtrent constructie kennis bij te brengen, zulks in verband met het bepaalde geval. De behoefte aan verduidelijking die bij den leerling ontstaat, leidt tot het teekenen op groote schaal en tot het detail. Op deze wijze verwezenlijkt zich langzamerhand, door afwisselende beschouwing van geheel en onderdeelen, het onderwerp, dat de leerling zich gesteld heeft.

Het moet den aandachtigen lezer — vooral hem die zich, hetzij door ons tijdschrift, hetzij door andere litteratuur de moderne kunst betreffend, in het wezen der nieuwe beeldingswijzen ingewerkt heeft — opvallen, dat in de rede van den heer Verkruysen oude (verouderde) en nieuwe opvattingen met elkaâr worden verward. Wanneer wij dan ook eenig dieper besef ontvangen hebben van het wezen der nieuwe uitdrukkingswijzen, blijkt het aanstonds, dat het te onpas en verkeerd gebruiken eener, uit die uitdrukkingswijzen noodzakelijk voortvloeiende terminologie, duidt op een verkeerd inzicht in de grondslagen dier nieuwe uitdrukkingswijzen.
Dit verkeerd inzicht leidt tot de verwarringen, die ik door onderstaande commentaren zal toelichten.
Com. 1. „Gebeelde kunst”. Wat is dat? Is de kunst van Rembrandt b.v. gebeelde kunst en de kunst van den tijdgenoot beeldende kunst. Kan men beelden van bedrijvend, lijdend maken zonder zich aan het begrip „beelden” te bezondigen?
Kunst wier bedrijf het is te beelden, kan nooit gebeelde kunst zijn. Stel u maar eens voor: afgebeelde kunst, dan voelt ge dadelijk het begriplooze van gebeelde kunst. Men kan van een voorwerp zeggen dat het gebeeld is, maar niet van een kunst.
Hieruit — en nog duidelijker uit com. 4, — blijkt al aanstonds dat de heer Verkruysen de beteekenis van het, in de moderne kunst dikwijls gebruikte woord „beelden” verkeerd toepast.

46