Pagina:Stijl vol 02 nr 10 Natuurlijke en abstracte realiteit.djvu/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
A­BON­NE­MENT BIN­NEN­LAND 4.50 BUI­TEN­LAND 5.50 PER JAAR­GANG BIJ VOOR­UIT­BE­TA­­LING. VOOR AN­­NON­CES WEN­DE MEN ZICH TOT DE AD­MI­NI­STRA­TIE.

MAAND­BLAD GE­WIJD AAN DE MO­DER­­NE BEEL­DEN­DE VAK­KEN EN KUL­TUUR RE­DAC­TIE: THEO VAN DOES­BURG.

AL­LE STUK­KEN DE RE­­DAC­TIE BE­TREF­FEND: K. GAL­GE­WA­TER 3, LEI­DEN. AL­LE STUK­KEN VOOR DE AD­MIN. AD­RES­SEE­RE MEN MORSCH­WEG 20, LEI­DEN, HOL­LAND.

2E JAARGANG.
NUMMER 10.
AUGUSTUS NEGENTIENHONDERDNEGENTIEN.

NATUURLIJKE- EN ABSTRACTE REALITEIT (III).

DOOR PIET MONDRIAAN.

TRIALOOG (gedurende een wandeling van buiten naar de stad).

Y. Leek. X. Naturalistisch schilder. Z. Abstract-realistisch schilder.

3e Tooneel. Nacht — de sterren staan nu aan een helderen hemel boven een wijde zandvlakte.

Y. Welk een sereniteit! Hier is dan weder de stille rust van zooeven, toen we zagen ènkel maan en land, zonder de grillige boomgroepen.
Z. Mij dunkt, we zien nu echter nòg completer uitgebeelde rust, in vorm zoowel als in kleur.
X. Ja, bijvoorbeeld de kleur van het zand brengt nu een anderen indruk teweeg.
Z. Ook dat: het groene land van zooeven gaf ons wel een gevoel van volheid en rijkdom, maar dit koele zand beeldt nòg diepere schoonheid. Doch ik bedoelde eigenlijk dat de sterren nu zooveel doen.
Y. Ja, wat zijn zij harmonisch geplaatst!
Z. Beeldend vullen zij de ruimte: zij bepalen deze en prononceeren daardoor verhouding.
X. Hoe dan ook... wat zijn we nu vèr van alle klein-menschelijkheid!
Z. We zien nu dat er een andere „realiteit” is dan het klein-menschelijke beweeg. We zien nu duidelijk hoe nietig dat is: alle afgescheidenheid heeft opgehouden te bestaan. We zien één geheel, en tegenover het veranderlijke menschelijke willen, aanschouwen we nu het onveranderlijke.
Y. U althans... ik benijd U dit aanschouwen; ik aanschouw eigenlijk nog niet. Wèl voel ik, vaag, het schoone.
Z. Het aanschouwen, het beeldend zien, is inderdaad van groot gewicht; hoe meer bewust we het onveranderlijke, het universeele, daardoor zien, hoe nietiger het veranderlijke, het individueele, alle klein-menschelijkheid in ons en buiten ons, voor ons wordt.

109