Naar inhoud springen

Pagina:Stijl vol 02 nr 10 p 116-120.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Ik heb mij in mijn rede tot wetenschap, techniek en kunst bepaald; ik had niet de bedoeling den geest in zijn volledigheid te doen begrijpen, waartoe ik niet alleen de andere geestesuitingen had moeten doordenken, doch ook de in de kultureele uiting van den geest vooronderstelde dubbelzijdige, psychologische en sociologische organisatie van den geest of dengeest van den enkeling en den geest van de gemeenschap had moeten ontvouwen. Doch de ondoordachtheid, dat wetenschap, techniek en kunst „de drie” uitingen van den geest zouden zijn, heb ik nergens geuit.
Ook heb ik de begrippen verstand, vernuft (rede?) en geest niet verward doch in de werkzaamheid van den geest de momenten der verstandelijkheid en de redelijkheid als hier minder ter zake dienende niet uiteen gehouden, hoewel het in een volledige doordenking der kultuur-uitingen zeer belangrijk zou zijn in de opeenvolgende fasen de voortschrijding van den geest van verstand tot rede te doen begrijpen. Ook ik zie in de kunst „éen zelfde geestelijke bedoeling, éen zelfde proces, éen zelfde beweging als in de techniek” (Stijl bl. 68) nl. een bevrijding of tot zichzelf komen van den geest, en wel van dit proces een hoogere (niet de hoogste) fase dan wetenschap en techniek (Rede bl. 16).
Dit proces is echter geen tijdelijk proces, in den zin van een proces, dat zijn einddoel in de toekomst heeft, eens in de toekomst de vrijheid zal doen bereiken, waarbij het proces is afgeloopen, doch eeuwig proces, dat is proces dat in ieder oogenblik zijn einddoel (de vrijheid) verwerkelijkt, verwerkelijkt heeft en verwerkelijken zal, want „wir erkennen dass der Endzweck der Welt ebenso vollbracht ist, als es sich ewig vollbringt ... (wir betrachten) die Welt als durch die göttliche Vorsehung regiert und somit als dem entsprechend was sie sein soll; diese Uebereinstimmung von Sein und Sollen ist indess nicht eine erstarrte und processlose; denn das Gute, (ook de goede kunst, kunst zooals zij „sein soll”) der Endzweck der Welt ist nur indem es sich stets hervorbringt” (Hegel).
Ten slotte enkele opmerkingen:
In een redelijke doordenking tracht men niets te „bewijzen”.
De geest wordt niet begrepen zonder ’t besef dat het de contradictie is, die den geest beweegt en doet leven in al zijn uitingen, ook in de kunst.
De sierkunst is een kunstkategorie, die niet verouderd is en nooit verouderen zal, die zich wel tijdelijk op den achtergrond laat dringen en moet worden gedrongen, doch zich niet blijvend laat uitschakelen.
Zuiver kunstbegrip doet begrijpen, dat de kunst oneindige taak van den geest is, een taak, die nooit op voor altijd bevredigende wijze ten einde kan worden gebracht, zoodat ook de hopelijk komende nieuwe kunst op haren tijd verouderen zal, ook de komende gebouwen die reeds uit zich zelf, van constructie uit schoon zullen zijn.
Door een samenvatting van alle beelding in één begrip: kunst, wordt niet alleen de eenheid der kunsten niet verwezenlijkt, doch wordt ook niets begrepen. „De kunst” is nooit eenheid zonder meer doch veeleenigheid van bijzondere kunsten, die in hun onderscheidenheid samenhangen in begrijpelijke verhouding. Met dank voor de verleende plaatsruimte,

Rijswijk, Juli 1919.
Hoogachtend: J. G. WATTJES.
 

SLOTBEMERKINGEN.

Als resultaat van redelijke doordenking van het onderwerp in kwestie en zonder een „gelijk-willen-hebben” als uitgangspunt te nemen van het korrectief op de Rede van Prof. Wattjes is het mij, ook zelfs na de bovenstaande herhaling en aanvulling van die Rede, — voor welke herhaling en aanvulling wij gaarne een plaats inruimden — niet mogelijk daaruit de gestelde verhouding der bouwkunst tot de overige z. g. n. zuivere kunsten anders te zien, dan ik in mijn commentaren, gepubliceerd in No. 6 en 8 van „De Stijl”, deed uitkomen.
Wanneer als uitgangspunt van een Rede, welke de bedoeling heeft, de verhouding der bouwkunst tot de kunst in 't algemeen in helder licht te stellen, de twijfel [1] of de bouwkunst wel (een) kunst is

118

  1. Of deze twijfel al dan niet persoonlijk is kan niet ter zake doen wanneer in de gedachte-ontwikkeling ten gunste van dien twijfel wordt beslist.