Pagina:Stijl vol 03 nr 12 p 097-104.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

HET PICASSO’SCHE KUBISME EN DE STIJLBEWEGING.

DOOR THEO VAN DOESBURG.

Naar aanleiding van P. Alma’s artikel: „De schilderkunst in Frankrijk en Hier” in de Nieuwe Amsterdammer van 6 Maart 1920.

Ofschoon ik mij, kort geleden te Parijs zelf ervan heb kunnen overtuigen dat Picasso nog kubist is, staat en valt de moderne kunst niet met het al of niet kubist-zijn van Picasso. Bij den kubistengroep „La Section d’or” heb ik jongere krachten leeren kennen (Hellesen, Léger, Survage, Laurens enz.), die in de richting van een gemeenschappelijke kunstuitdrukking reeds verder zijn. Een voortzetting van het geinitieerde kubisme van Picasso-Braque is zelfs niet gewenscht. Ook heb ik kunnen constateeren, dat deze mandoline- en guitaarstijl in ’n barokke salonkleinkunst (voor den handel geschikt en gepatenteerd met het echte merk: „Picasso”. Al het andere is namaak.) aan het ontaarden is. Voor de consequente ontwikkeling naar een radicaal nieuwe beelding is het van geen belang meer of Picasso zus of zoo schildert[1], alleen zij die niets meer dan navolgers waren, in wie het nieuwe verhoudingsbegrip geen levende realiteit (nog) was, hebben Picasso noodig om op te steunen. Hun kunstuiting staat of valt met hun voorganger.
„Over hetgeen voor Picasso een simpel spel was”, schrijft Alma, „werd door anderen zwaar getheoretiseerd. Men moet vooral niet te gewichtig nemen of Picasso zus of zoo schildert”. Terecht. Wanneer Alma dit zelf ter harte nam zou hij aan die gereproduceerde schilderijen niet zooveel waarde hechten. Voor Alma is het nogal erg gewichtig hoe Picasso schildert. Wat minder zwaarwichtigheid zal Holland geen kwaad doen.
Verder schrijft Alma: „Iedere materie die hij hanteert weet hij mooi te verwerken, of het met verf, couranten of stukken van instrumenten is, het is steeds een fijn-delicaat en vooral interessant spel. Naar aanleiding van deze variatie in zijn werk is het niet kwaad hierop nader in te gaan (... dan komt de aap uit de mouw! v. D.) daar in Holland vooral de theorie van het beeldlooze (bedoeld zal hier zijn het vorm-looze. Beeldlooze is hier misplaatst en zonder zin v. D.) tot school en groep is geworden. Wanneer beweerd wordt, dat de afbeelding van relatieve voorwerpen afgedaan heeft, dan berust deze meening op een persoonlijke of groepsovertuiging. Deze opvatting (overtuiging of opvatting dat verschilt nog al iets. v. D.) wordt niet gesteund door een verlangen van de menschheid of de massa. De menschheid verlangt niet naar het verbeeldinglooze, noch naar ascetisme, noch naar abstractie”. Neen, volkomen juist, de menschheid of de massa verlangt slechts naar het concrete, naar concrete en vaste levensstoffen, naar het natuurlijke in materieelen vorm. Wanneer de heer Alma aan dit verlangen van de massa wil voldoen, moet hij ophouden kunstenaar te zijn, want elke kunst, hoe gering ook, ontspringt uit de behoefte aan het abstracte en de verlossing van het natuurlijke. Dat is het geestelijke en dat is het ware, dat de menschheid als geheel al strijdende in het leven realiseert.

99
  1. Het is juist iets naar Picasso’s smaak om een dergelijk geharrewar uit te lokken!