terrein, daar waar de lettercrediet wordt in en uit geleverd, is louter idioterij.
Moro Giafferri, zou zich verbazend te vergeten hebben, wilde hij eerstdaags in zijn rede voor de Assisen, de kunst van pleiten — den advocaten eigen — tot de zelfde hoogte brengen, als zijn klant Landru. Deze Vlaming, vrij algemeen geniaal als Charlie Chaplin, (en welk beteekenis dan nog te hechten aan een van Dierenkunst), met beteekenis-pretentie, achtte het goed in oude Multatuli-sentimentaliteit, Borms dramatisch, boven de banaliteit als mensch van beteekenis uit te beelden.
Om de woordkeus der predikanten aller soort om te leggen in hedendaagsche (dat is werkelijke) kunst van onzen tijd, gaat het er uitsluitend om alles te vinden en te verzamelen, wat maar eenigszins met ironie, dwaasheid en gekheid te vereenzelvigen is, alle elementen van het tragieke, het dramatieke en grotesk-verborgene, en daarmede te maken een kluchtige (op het zinnelooze af) looping the loop — een kreng mijne dames — wat dan is: oerbeeldende kunst van mooien moordenaar en inplaats van Napoleon „leve de neger Toussaint Louverture”.
Na een vier jaar lange luchtledige wereld- en menschenaanschouwing (waarin dan toch ook alle zoogezegde beteekenis zichzelf ontbolsteren zag) gaan de meesten, als met een jodenkuur, heelen, wat onheelbaar is geworden en wat zelfs geen wonde is: n.l. de beteekenis van voor 1914 — die heden niet de minste beteekenis meer heeft. Omzetten in het Nederlandsch eerst Laforgue, dan voordeeliger niet de poëzie maar daar meer onbekend het Mallarmeesche proza en ten slotte, om vooral oorspronkelijk en eigenaardig te blijven schrijven: Claudels! gregoriaansche rythmiek, dat is op en top alles hetgeen een van de Woesteyne geleverd heeft; als prima kwaliteit en oorspronkelijk genoemd, maar voor mij en anderen feitelijk klooten van witvisch in gedoopte melk.
Die verschijningen zijn, noch louter vlaamsch noch belgisch, aangezien een Sternheim b.v. in zijn verhalen niets meer doet, dan Flaubert verduitschen; niet woordelijk maar planmatig constructief en idiologisch tot in de woordmaat der phrasen toe.
53