Naar inhoud springen

Pagina:Stijl vol 04 nr 11.djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DE HANGENDE GITAAR


Geen klank
Een plank
Een zwarte, smalle plank.
’n Gele schijf —
Dat is haar lijf
Een gat
En wat is dàt?
Een dunne lijn? —
Dat zullen snaren zijn
En onderaan
Horizontaal
Een zwarte dikke streep

Zij hangt maar stil
En spreekt geen woord
Kent geen accoord

Ik heb een wil!
Ik heb een wil!!


(Uit de Serie: STILLEVENS 1914)

KAZERNEKAMER


Hoog-wit
laag-zwart:
de muren.
Borrelend-wit-licht
met bruin verbrande krant
Vuile vingervegen op den wand.


Dikke scheeve roestspijker


Zwarte ijzeren platen.
elk beplakt met etiquet
Alles: smerig.
Vet
Deken-lijn
Rood
Lange stangen
horizontaal.
en korte stangen
Verticaal
’n Bed
Grijze kleêrenhoop
Opgetrokken dekenbeenen
Eén wang
Eén gloeiend oor
Eén wenkbrauwboog
En ’n zwart neusgat
van ’n snuiend-slapenden man.
Zwarte ruiten,
waarin twee gelijke witte schimmen
dalen en
klimmen
wanneer ik mij beweeg.
Weerszijden: donkere gordijnen
zonder kleur
Groote glanzend bruine
Deur
Schel-witte handdoek
met ’n spitse punt omhoog
Spijker, spijker, spijker, spijker, spijker
’n kram
’n oog


Op vlakke krib
in hoek van zwart en wit
’n slapende vreeslijk nachtgelaat
Heel oud
Heel jong
geen enkele haar.
’t Oor omhoog
Een neusgat
Geen voorhoofd
en geen oog
’n Stompe schouderhoek.
En naar omlaag
rond-zacht-glooiende billenlijn
Overdwars: dik-roode dekenstreep


Blikkenbakken
Blikkenbakken
Glinster-vlakken.

166