DE HANGENDE GITAAR
Geen klank
Een plank
Een zwarte, smalle plank.
’n Gele schijf —
Dat is haar lijf
Een gat
En wat is dàt?
Een dunne lijn? —
Dat zullen snaren zijn
En onderaan
Horizontaal
Een zwarte dikke streep
Zij hangt maar stil
En spreekt geen woord
Kent geen accoord
Ik heb een wil!
Ik heb een wil!!
KAZERNEKAMER
Hoog-wit
laag-zwart:
de muren.
Borrelend-wit-licht
met bruin verbrande krant
Vuile vingervegen op den wand.
Dikke scheeve roestspijker
Zwarte ijzeren platen.
elk beplakt met etiquet
Alles: smerig.
Vet
Deken-lijn
Rood
Lange stangen
horizontaal.
en korte stangen
Verticaal
’n Bed
Grijze kleêrenhoop
Opgetrokken dekenbeenen
Eén wang
Eén gloeiend oor
Eén wenkbrauwboog
En ’n zwart neusgat
van ’n snuiend-slapenden man.
Zwarte ruiten,
waarin twee gelijke witte schimmen
dalen en
klimmen
wanneer ik mij beweeg.
Weerszijden: donkere gordijnen
zonder kleur
Groote glanzend bruine
Deur
Schel-witte handdoek
met ’n spitse punt omhoog
Spijker, spijker, spijker, spijker, spijker
’n kram
’n oog
Op vlakke krib
in hoek van zwart en wit
’n slapende vreeslijk nachtgelaat
Heel oud
Heel jong
geen enkele haar.
’t Oor omhoog
Een neusgat
Geen voorhoofd
en geen oog
’n Stompe schouderhoek.
En naar omlaag
rond-zacht-glooiende billenlijn
Overdwars: dik-roode dekenstreep
Blikkenbakken
Blikkenbakken
Glinster-vlakken.
166