Naar inhoud springen

Pagina:Stijl vol 05 nr 06.djvu/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de universeele grond of oerstof is, welke door de polaire spanning van traagheid en destructie tot organisme komt, terwijl elk organisme weder tot splitsing (geestelijke of physieke voortplanting) komt en zich evenals de arm aan ons lichaam in 1—2—5 vermeerdert[1].

Van uit een andere afmeting dan die welke wij ons geometrisch als de euclidische gedacht hebben, laat zich het leven formuleeren als een systeem van splitsing tusschen de polaire spanning van – en +. Het uitbreidingslooze, het punt laat zich dus nergens vinden. Integendeel: slechts groepen van getallen (elk getal weder oneindig deelbaar) welke in beginsel alle afmetingen van ruimte en tijd bevatten. Dat hierdoor de twee uitersten: het denkbare, tastbare en het transcendentale of god, totaal vervallen, spreekt van zelf.

En hierdoor worden religie, philosophie en mathematica bij de rekenkunde ingelascht.


  1. Bedoeld is hier bovenarm-been 1, onderarm-beenderen 2, vingers 5.

I. K. BONSET

BEELDENDE VERSKUNST EN HARE VERHOUDING TOT DE ANDERE KUNSTEN

Verskunst als contra-natuurlijke spraak, waarin de nieuwe ideeële levensdimensie zich beeldt.

De atmosfeer waarin de „dichtkunst“ als subjectieve gevoelsspraak nog mogelijk was, is verdweven. Imaginatie door woordversiering, cadans, rythme en gesloten prosodie heeft zich zelf overleefd.
Door verdieping, verfijning van het begrip „beelding“ hebben de meest-moderne schilders (Mondrian [1] en van

88

  1. Zie „De nieuwe beelding in de schilderkunst“, „De Stijl“, jrg. 1.