niet eerder opofferen vanwege de kosten, dan uit schaamte, iets dat zelfs de wreedste en onmenselijkste bruut tot tranen en deernis zou moeten bewegen.
Het aantal zielen in dit koninkrijk wordt doorgaans geschat op anderhalf miljoen en volgens mijn berekening betekent dat dan ongeveer tweehonderdduizend echtparen, waarvan de vrouw fokrijp is. Daarvan trek ik dertigduizend stellen af die in staat zijn zelf hun kinderen te onderhouden, hoewel ik begrijp dat het er, onder de huidige toestand van het koninkrijk, niet zoveel kunnen zijn. Maar als dat aantal juist is, blijven er honderdzeventigduizend fokvrouwen over. Daar trek ik dan weer vijftigduizend van af, voor de vrouwen die een miskraam krijgen, of van wie de kinderen binnen het jaar sterven aan een ongeluk of ziekte. Dan blijven er nog maar honderdtwintigduizend kinderen over, die jaarlijks bij arme ouders geboren worden. De vraag is dus hoe dit aantal grootgebracht en verzorgd kan worden wat, zoals ik al eerder heb gezegd, onder de huidige omstandigheden, volstrekt onmogelijk is op de tot nu toe voorgestelde manieren. We kunnen hen geen werk geven in een ambacht of het boerenbedrijf; wij bouwen geen huizen (ik bedoel op het platteland) en ontginnen ook geen land; zij kunnen maar zelden vóór hun zesde jaar door middel van stelen in hun levensonderhoud voorzien, tenzij ze heel voorlijk zijn, hoewel ik moet toegeven dat ze de grondbeginselen al veel eerder leren. Men kan echter zeggen dat zij gedurende die periode nog maar in hun proeftijd zitten, zoals mij verteld werd door een belangrijk man uit het district Cavan. Hij bezwoer mij dat hij zelf hooguit een of twee gevallen kende van kinderen onder de zes, zelfs in dat deel van het koninkrijk, dat zo bekend staat om de grootste vaardigheid in dat vak.