Naar inhoud springen

Pagina:Troonredes Koningin Beatrix (1980-2012).pdf/42

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Troonrede 20 september 1988
Beatrix, Koningin der Nederlanden
(Minister-president: Ruud Lubbers)


Leden van de Staten-Generaal,

Meer dan ooit is dit jaar gebleken dat de Europese Gemeenschap vastbesloten is om binnen afzienbare tijd de onderlinge grenzen af te schaffen. Onze economie zal daarmee nieuwe kansen krijgen. Of we die zullen benutten, hangt grotendeels af van onszelf. Een goed opgeleide en gemotiveerde beroepsbevolking en een moderne uitrusting van onze bedrijven zullen onmisbaar blijken. Daarvoor is in de afgelopen jaren al een stevige grondslag gelegd. Door de kostenmatiging, die de sociale partners samen met de overheid hebben betracht, is er veel tot stand gebracht.

Al is de werkloosheid nog te hoog, de economie is weer gaan groeien, en daarmee is ook het fundament voor onze collectieve voorzieningen versterkt. De werkgelegenheid is weer gaan stijgen. Vergeleken met het dieptepunt van vier jaar geleden hebben vandaag de dag tenminste driehonderdvijftig duizend meer mannen en vrouwen een baan. De investeringen, die de groeikracht van de bedrijven bevorderen, liggen liefst een derde hoger dan enkele jaren geleden.

Er zijn de afgelopen jaren offers gebracht, maar er is ook veel bereikt. Daarom wil de regering het beleid van kostenmatiging volgend jaar voortzetten en dit de sociale partners ook mogelijk maken. Daartoe wordt een belangrijk deel van de weer stijgende belastingopbrengsten aangewend om het algemene BTW-tarief te veriagen met anderhalf procent, en voedings- en geneesmiddelen over te brengen naar het lage tarief. Zo kan de lichte prijsstijging, die nu vanuit het buitenland op ons afkomt, verminderd worden. Daarnaast kunnen de sociale premies omlaag; immers, door de stijgende werkgelegenheid brengen nu meer mensen te zamen het benodigde bedrag op voor uitkeringen. De regering verwacht dat de dalende belastingtarieven en sociale premies ervoor kunnen zorgen dat het matigingsbeleid met behoud van koopkracht, voortgezet kan worden. Tegelijk wordt stap voor stap het financieringstekort – de nieuwe schulden die de overheid jaar op jaar maakt – teruggedrongen. Intussen drukt de rentelast van de in het verleden gemaakte schulden zwaar op de begroting.

Al met al kan negentien negenentachtig een voorspoedig jaar worden met stijgende werkgelegenheid, ondersteund door het matigingsbeleid, waarvoor niet meer die ingrijpende saneringen en offers nodig zijn die in de eerste helft van de jaren tachtig onvermijdelijk waren. Gelet op deze ontwikkeling mogen wij het volgend jaar met een zeker vertrouwen tegemoet zien.

Toch is er geen aanleiding voor tevredenheid. De werkloosheid dreigt immers, zonder extra inspanningen, op een te hoog niveau te blijven steken. Het vraagstuk van de werkloosheid is zeker niet alleen een probleem van aantallen, dat afdoende met cijfermatige taakstellingen bestreden zou kunnen worden. Van elke drie werklozen die bij de arbeidsbureaus zijn ingeschreven, is er één niet volledig of niet direct beschikbaar voor arbeid. Bovendien is gebleken dat velen die wél beschikbaar zijn, niet geschikt zijn voor banen die worden aangeboden, omdat zij geen