Deze pagina is proefgelezen
( 103 )
genaam: hecten liegen, lochenen: hem vieren, nog vier: hood, hoofd: kallen, praaten: de klink trekken, op de vlugt gaan: kudſe, knods: kuis, knods: ongezien, onäangenaam: over, voor, in plaats: ſmeet, ſlag: taalen, naar iets vraagen: verſpreeken, afſpreeken: verwaaren, bewaaren: vim, honderd bosſchen ſtroo: wael, wel: zocht, zacht.
Ik voeg hier tevens eene Lijst bij van Hoogduitsche woorden, welke ook hier, het zij min of meer verbasterd, in gebruik zijn; ik hoop, ja! ik ben verzekerd, dat ook deeze U bevallen zal. Zie hier dan dezelve:
Hoogduitsch. | Mojorijsch. | Hollandsch. |
Ausbedingen. | Uitbedingen. | Voorbedingen. |
Ausbeſcheiden. | Uitbeſcheiden. | Uitgezonderd. |
Aus der art ſchlagen | Uit den aart ſlaan | Ontäarten. |
Auswintern. | Uitwinteren. | Overwinteren. |
Bahr. | Baar. | Doodenbaar. |
Bommeln. | Bommelen. | Slingeren. |
Dienlich. | Dienlijk. | Dienſtig. |
Fädemen. | Veemen. | Eenen draad in de naald doen. |
Forst. | Vorst. | Nok van een huis. |
Gelehrig. | Geleerig. | Leerzaam. |
Gelliſpel. | Gelliſpel. | Gerulisch. |
Hämmern. | Hameren. | Met den hamer ſlaan. |
Hefel. | Hevel. | Zuurdeeg. |
Hoog-
G4