Pagina:Van Alphen, Proeve van kleine gedigten voor kinderen (1779).pdf/124

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

HET ZIEKE KIND.


Mijn hoofdjen! ach! het doet zo zeer!
Het schijnt van een gespleten;
Geen hobbelpaard vermaakt mij meer;
En schoon men vraagt, wat ik begeer,
Ik walg van lekker eeten.

Al ligt geen kind zo zagt als ik,
De rust is mij benomen.
En slaap ik eens één oogenblik,
Dan worde ik wakker met een schrik
Door 't akelige droomen.

Nu worde ik eerst, door 't geen ik mis,
Tot dankbaarheid gedreven:
Nu voel ik, maar met droefenis,
Hoe veel men Gode schuldig is,
Als men gezond mag leven.

Maar o! die God is altoos goed;
Ik wil nu dankbaar wezen:
En schoon ik pijnen lijden moet,
Geduldig zeggen: God is goed:
Hij kan mij weer genezen.