Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/32

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XVI. MOEDERWEELDE.



Weet gij , wat ik het treffendst
En lieflijkst schouwspel vind,
Het edelst, hartverheffendst?
Een moeder met haar kind! —

En of men me eerezuilen,
En lustwaranden bood —
Ik zou ze niet verruilen,
Voor 't kleintje op moeders schoot.

Hoe teeder en hoe roerend
Lescht zij des wichtjens dorst,
Met pap of melk het voerend,
Of met de moederborst.

Zie, hoe zij 't schaapjen innig
Aan 't moederharte knelt,
En 't zorgvol en zachtzinnig
Omkleedt met doek en speld.

Wie ziet dan hierin weder
Des Makers grootheid niet?
Wie knielt niet biddend neder,
Als hij zijn maaksel ziet?