Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/34

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Hij, die ons allen heeft gewrocht,
Zoo wijs en goedertieren,
Hij heeft ons ditmaal zwaar bezocht ;
Ons Jantje lijdt aan klieren.

Ik vreesde 't vroeg, ik zag het lang,
Ik zag zijn halsje zwellen —
En eindelijk kwam de dokter bang
De droeve waarheid spellen.

O, ouders! die dit onheil kent,
Wis zult ge met ons lijden!
Geen poeder of medicament
Komt ons met hoop verblijden.

En voor geen staal of levertraan
Wil nu de kwaal verdwijnen —
Wat hebben wij den Heer misdaan,
Dat Hij dus treft de Zijnen?

Doch neen, ik zwijg eerbiedig stil:
Al moog' mijn harte bloeden,
Ik weet toch, dat des Vaders wil
Steeds alles leidt ten goeden.

En gaf hij mij het dichtvuur niet,
En moet ik hem niet danken,
Dat hij mijn smart zich uiten liet
In diep-gevoelde klanken?