Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/48

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

AAN TOLLENS.

HOLLANDS DICHTROEM GEHANDHAAFD.




Tril cither! dichtvuur blaak! O gij, mijn lier, sta pal!
Klinkt! snaren van mijn hart, met daav'rend woordgeschal,
Sterk, God! mijn luide stem die door de hallefronden
Den lof van Hollands dichters gaat verkonden ;
Wat snoeft ge, o Brit! wat stoft ge, o wufte Gal!
Met brommend snorken en verblind gebral,
Op uwen dichterroem en dichterkoren!
Als waar bij ons geen Tollens ooit geboren?
Wat pocht ge, o Albion, op Shakespeare of op Byron,
Alsof soms Tollens 't niet veel mooier nog dan zij kon.
Richt eereteekens op, gaat monumenten bouwen,
Wij hebben Tollens óók in marmer uitgehouwen!
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .[1]


  1. Deze lofzang op Tollens beslaat 1200 verzen. Wij geven hier alleen den aanhef; het vervolg in eventueel volgende bundels.