Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/195

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

’t bijten naar een opgehangen appel, getrokken. In de gallerij te Schleisheim prijkt een gezicht op Sint Cloud van zijn penseel, waaruit althans zooveel blijkt, dat hij zich niet altoos binnen de grenzen van zijn land ophield, terwijl van zijn verderen levensloop weinig of niets bekend is.

Minder vlaamsch dan fransch haast zou men een ander geboren Brusselaar kunnen noemen, de geschied- en portretschilder Philippe de Champaigne, die in 1602 geboren, na eenig onderricht bij twee minbekende schilders, onder Fouquières verder studeerde, doch reeds op zijn 19e jaar naar Frankrijk ging. Daar arbeidde hij voor Koningin Anna beide en Richelieu, en sloot zich in later tijd bij de Jansenisten van Port-Royal aan, maar bleef altoos even ijverig met het penseel werkzaam, tot hij in 1674 verscheidde. Zijn schildertrant, hoe juist en edel, is echter tevens wat beredeneerd en koud; vandaar dat hij dan ook als portretschilder hooger staat, dan in zijn bijbelsche en verdere geschiedtafreelen. Lodewijk XIII, Richelieu, de broeders en zusters van Port-Royal, prijken allen in welgeslaagde beeltenis van zijne hand. Onder de laatste vooral die zieke en biddende zuster, die — naar men wil — de wonderdadige genezing zijner dochter, zuster Suzanna, door moeder Arnauld voorstelt, en een stuk vol roerenden ernst en edele zalving is. In ’t Muzéum te Brussel berust, buiten zijn eigen beeltenis, met die stad en haar hoofdkerk op den achtergrond, een tiental tafereelen uit het leven en de legende van Sint Benedictus, en het beeld van vier andere Heiligen — Sinte Genoveva, Sint Jozef, Sint Abrozius, en Sint Steven — een zijner uitvoerigste en schoonste werken; de oude Simeon met het Kristuskindjen in den arm, aan de eene zij van de Moedermaagd, en Jozef aan de andere, van een viertal joodsche mannen omgeven, die met nieuwschierige belangstelling het wonderkindjen begluren, en in welke men Pascal, D’Arnaud, en twee ander Port-royalisten meent te herkennen. Toen den schilder zijn zoon door den dood ontvallen was, liet hij zijn in 1643 te Brussel geboren neef Jean Baptiste te Parijs tot zich komen, hem tot ontwikkeling van zijn aanleg naar Italië reizen, en daarop onder en met