Pagina:Verdrag van Lissabon (Publicatieblad van de EU, 51e jrg. 9 mei 2008).pdf/238

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Artikel 12
Verantwoordelijkheden van de besluitvormende organen

12.1. De Raad van bestuur stelt de richtsnoeren vast en neemt de besluiten die nodig zijn voor het vervullen van de bij de Verdragen en deze statuten aan het ESCB opgedragen taken. De Raad van bestuur formuleert het monetair beleid van de Unie, in voorkomend geval met inbegrip van besluiten met betrekking tot intermediaire monetaire doelstellingen, de belangrijkste rentetarieven en de liquiditeitsvoorziening in het ESCB, en stelt de nodige richtsnoeren op voor de uitvoering ervan.

De directie voert het monetair beleid uit overeenkomstig de richtsnoeren en besluiten van de Raad van bestuur en geeft daartoe de nodige instructies aan de nationale centrale banken. Tevens kunnen aan de directie bij besluit van de Raad van bestuur bepaalde bevoegdheden worden gedelegeerd.

De ECB doet, voor zover zulks mogelijk en passend wordt geacht en onverminderd het bepaalde in dit artikel, een beroep op de nationale centrale banken voor de uitvoering van tot de taken van het ESCB behorende operaties.

12.2. De directie is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van de Raad van bestuur.

12.3. De Raad van bestuur neemt een reglement van orde aan waarin de interne organisatie van de ECB en haar besluitvormende organen wordt geregeld.

12.4. De Raad van bestuur oefent de in artikel 4 bedoelde adviesfuncties uit.

12.5. De Raad van bestuur neemt de in artikel 6 bedoelde besluiten.

Artikel 13
De president

13.1. De president of, bij diens afwezigheid, de vice-president zit de vergaderingen van de Raad van bestuur en van de directie van de ECB voor.

13.2. Onverminderd artikel 38 vertegenwoordigt de president of de door hem aangewezen persoon de ECB naar buiten toe.

Artikel 14
Nationale centrale banken

14.1. Overeenkomstig artikel 131 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie waarborgt iedere lidstaat dat zijn nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank verenigbaar is met de Verdragen en deze statuten.

14.2. De statuten van de nationale centrale banken bepalen in het bijzonder dat de ambtstermijn van een president van een nationale centrale bank minimaal vijf jaar is.