Pagina:Verdrag van Lissabon (Publicatieblad van de EU, 51e jrg. 9 mei 2008).pdf/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De lidstaten werken samen om hun wederzijdse politieke solidariteit te versterken en tot ontwikkeling te brengen. Zij onthouden zich van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan de doeltreffendheid ervan als bundelende kracht in de internationale betrekkingen.

De Raad en de hoge vertegenwoordiger zien toe op de inachtneming van deze beginselen.

Artikel 25
(oud artikel 12 VEU)

De Unie voert het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit door:

a) de algemene richtsnoeren vast te stellen,
b) besluiten vast te stellen ter bepaling van:
i) het door de Unie uit te voeren optreden;
ii) de door de Unie in te nemen standpunten;
iii) de wijze van uitvoering van de onder de punten i) en ii) bedoelde besluiten;
en
c) de systematische samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de beleidsvoering te versterken.

Artikel 26
(oud artikel 13 VEU)

1. De Europese Raad bepaalt wat de strategische belangen van de Unie zijn en stelt de doelstellingen en algemene richtsnoeren van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast, onder meer voor aangelegenheden met gevolgen op defensiegebied. Hij neemt de nodige besluiten.

Indien een internationale ontwikkeling dit vereist, wordt de Europese Raad door zijn voorzitter in buitengewone bijeenkomst bijeengeroepen, teneinde de strategische beleidslijnen van de Unie ten aanzien van deze ontwikkeling vast te stellen.

2. Op basis van de algemene richtsnoeren en strategische beleidslijnen van de Europese Raad, werkt de Raad het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit en neemt hij de nodige besluiten voor het bepalen en uitvoeren van dat beleid.

De Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zien toe op de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie.

3. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt uitgevoerd door de hoge vertegenwoordiger en de lidstaten, die daartoe gebruik maken van de nationale middelen en die van de Unie.