dingen," antwoordde mevrouw Wenche zonder op te kijken.
"Als jij het wenscht, dan wil ik graag deel van de directie uitmaken," zei de professor vriendelijk.
"Ik dat wenschen? maar wie zegt dat? hoe kom je er aan?" zei mevrouw Lövdahl zenuwachtig.
"Nu, nu, je interesseert je toch voor meneer Mordtmann's fabriek; en ik wil onzen jongen vriend ook wel graag een dienst doen. Dus—ik ben bereid in de directie te treden, meneer Mordtmann!"
"Duizendmaal dank!" antwoordde deze, zonder in zijn blijdschap op de uitdrukking van mevrouw Lövdahl's gelaat te letten; hij nam zijn glas op: "dus dat is dan alles in orde; nu geloof ik, dat het niet lang zal duren of de fabriek staat er."
Mevrouw Wenche voelde zich niet op haar gemak. De vertrouwelijkheid, zoo snel tusschen haar en Mordtmann ontstaan, begon haar al te hinderen; zij zag heel goed hoe haar man op elk woord en op elken blik tusschen hen lette; en zij voelde hoe hij dacht dat zij in de kwestie van de fabriek gemeene zaak met den jongen man had gemaakt.
En dat ergerde haar, omdat het niet zoo was. Maar zij wist dat haar eerlijkheid aan 't kortste eind zou trekken, als zij wilde beproeven zich te verdedigen tegenover het wantrouwen van haar