Neen! Zij kon hem niet weer terugwinnen, wanneer zij leefde zooals haar leven voortaan worden moest,—dat was onmogelijk!
Daarentegen dacht zij hoe haar nagedachtenis hem misschien in zijn later leven nog wel ten steun en tot hulp zou kunnen worden om zich aan op te richten; dat er—en hierop hoopte zij—op eenigerlei wijze een licht voor hem zou opgaan, dat zij—zijn moeder—het geweest was, die er naar had gestreefd om hem flink en waar te maken, en dat de anderen—dat die zijn jeugd vergiftigd hadden en hem laf en onbetrouwbaar hadden gemaakt.
Mevrouw Wenche's hoofd was al spoedig tot niets meer in staat; zij was alleen heel zeker op één punt: haar besluit. Haar pijnlijke opstand tegen het leven had haar vermoeid en begon haar gedachten af te stompen; zij merkte dit zelf en liep naar de dichtstbijzijnde gaslantaarn om op haar horloge te zien.
Het was over twaalf geworden.
Mevrouw Wenche had den heelen tijd geweten, hoe zij het doen zou en zij had gedacht aan wat na haar bleef leven.
Zij wikkelde zich in haar mantel en zag uit over het fjord en naar de lichtjes van de stad; en zij riep haar jeugd, haar vroolijkheid, haar geluk, al wat haar leven aan zonneschijn gekend had, —