hield een spiegel voor haar mond, hoewel hij genoegzaam kon begrijpen, dat de dood onmiddellijk ingetreden was na het ledigen van het fleschje. Hij nam dat en zette het weer in de kast en lichtte op den grond om de kurk te zoeken.
Daarop sloot hij zijn medicijnkast en stak den sleutelring in zijn zak.
Met afgewend gelaat boog hij zich over haar, hief haar op en droeg haar door de kamers naar haar bed.
Toen hij daarop het licht naar de slaapkamer gebracht en nog eens rondgekeken had, ging hij naar boven om de meiden te roepen. Een moest er dadelijk naar de overzijde van de straat loopen om dokter Bentzen te halen;—Mevrouw was ziek, gevaarlijk ziek; het gold om leven en dood. Maar niemand mocht Abraham wakker maken.
Toen de professor alleen gebleven was, haalde hij nog iets uit zijn medicijnkast.
"Het is alles voorbij, mijn vriend! hier valt niets meer te doen,—een beroerte—heel plotseling—" zei de professor toen hij Bentzen in de gang tegemoet ging.
"Arme vriend," antwoordde Bentzen, hem de hand drukkend; "kom ik te laat om je te helpen?"
"O neen—in zekeren zin kwam ik zelf te laat. Want je moet weten, ik lag te slapen; zij ging later naar bed dan ik; en het is zoo stil