Pagina:Vergif.djvu/232

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

234

kamer, op zich voelde rusten, zoo vaak hij handig en gemakkelijk een kleine volte met de waarheid maakte;—dat alles drukte hem omdat hij haar nooit aan het wankelen kon brengen.

Slechts op één punt had hij gezegevierd en dat was in den strijd om Abraham. Maar terzelfder tijd was er iets anders bijgekomen, het ergste van alles,—en dat den ondergang met zich gebracht had.

Want het geheim dat hij zijn heele leven door met de grootste moeite verborgen had gehonden, was dat hij jaloersch was, stil, verbeten jaloersch. Maar evenals zijn ijdelheid zich nooit deed kennen in iets wat maar in de verte op pralerij kon gelijken, zoo stak zijn jaloezie ook nooit het hoofd op in heftigheid en overijling.

Hij dacht steeds aan een woord dat hij in zijn jonge jaren gehoord had: een jaloersch man is al tijd belachelijk, maar allermeest, wanneer hij met een dolk komt aanloopen.

Belachelijk te worden was voor Carsten Lövdahl het toppunt van alle menschelijke ellende; en daarom had hij eens voor al zichzelf beloofd: nooit met een dolk te komen aanloopen.

Dat zou hem heelemaal niet lijken; en hoe diep hij zich ook gewond mocht voelen en hoe vlug hij ook mocht zijn in het opvatten van de minste krenking of terzijdestelling, zoo kwam er toch