Pagina:Vergif.djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
10

heid en nam er niet de minste notitie van, hoe dikwijls ook nog de adjunct in een penneschacht blies en zei: "welke drie steden zijn dat?"

Kleine Marius was zeker gereed met zijn geheimzinnig werk onder den lessenaar; want op eens wierp hij zijn buurman iets toe en verstopte daarop zijn gezicht zóó in zijn handen dat alleen zijn oogen van den een naar den ander gingen.

De buurman stuurde wat hij gekregen had naar wie naast hem zat en zoo ging het de heele klasse door; sommigen lachten, anderen namen het kalm op als waren ze er aan gewend, stuurden het verder en gingen dan voort met hun bezigheid, wàt die ook wezen mocht.

Maar Abraham was bezig met het verbeteren van zijn zonnewijzer in de vensterbank en toen zijn buurman hem een blauw bundeltje toewierp, werd hij boos. Hij kende die ratten van Marius, van een blauwen zakdoek gemaakt, zoo heel goed en die verveelden hem zóó dat hij eenvoudig de rat greep en die zonder zich om te keeren over de heele klasse gooide.

Maar nu trof het dat die zakdoek van Marius juist in het hartje van Spanje neerkwam en zeeroover en koopvaardijschepen naar den grond veegde, terwijl de twee die juist midden in een spannend gevecht voor Gibraltar waren, in hun bank opsprongen.