Naar inhoud springen

Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/123

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Muntspeciën gemaakt worden, ten zij uit krachte van eene bijzondere Wet.

9. De publieke Schuld van den Staat wordt bij dezen gewaarborgd.

10. De Hollandsche Taal zal bij voortduring, uitsluitender wijze, gebruikt worden voor de Wetten, Publicatiën, Ordonnantiën, Vonnissen, en voor alle andere publieke Documenten, zonder eenige uitzondering.

11. De Ambten en Bedieningen van den Staat, buiten die gene, welke behooren tot den Persoonlijken dienst van het Huis des Konings, zullen aan geene anderen dan aan Nationalen kunnen worden toevertrouwd.

12. De Regering der Hollandsche Koloniën wordt door bijzondere Wetten bepaald: de ontvangst en uitgave der Koloniën zullen beschouwd worden , als uitmakende een gedeelte der ontvangst en uitgave van den Staat.

13. Het Rijk is een, en blijft verdeeld in Departementen, Ringen en Gemeenten.

De Wet bepaalt de inrigting van de Departementale en Gemeente-Besturen.

14. De Wet bepaalt de vereischten tot de uitoefening van het Stemregt, en de wijze, waar op hetzelve zal worden uitgeoefend.

Deze Wet zal echter nimmer kunnen strijdig zijn met de beginzelen van persoonlijke onafhankelijkheid en eigendom.

15. De Wet bepaalt de wijze , waar op de Leden der Vergadering van Hun Hoog Mogende, van de Departementale en Gemeente-Besturen verkozen worden.

Het Gemeente-Bestuur van de Residentie wordt benoemd, volgens de bepaling bij 46 gemaakt.

16. Leeraren van eenige Godsdienstige Gezindheid zijn niet verkiesbaar tot eenige Posten van politiek Bestuur.

17. Krijgslieden stemmen niet, dan ter plaatse hunner vaste woning, afgescheiden van de plaats hunner Guarnisoenen.

De Eed van Getrouwheid is van den volgenden inhoud :

« Ik zwere gehoorzaamheid aan de Constitutie


« van het Koningrijk, en getrouwheid aan den


« Koning."


TWEEDE AFDEELING.
Van den Koning.

19. De Kroon van Holland behoort aan Zijne Majesteit Lodewijk Napoleon, ten einde bekleed te worden door hem, en door zijne natuurlijke, wettige en mannelijke afstammelingen, bij orde van eerstgeboorte, bij altoosdurende uitsluiting der Vrouwen en van derzelver afstammelingen.

20. De Persoon des Konings is onschendbaar.