Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/169

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

niet nader dan in den derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan ; geen zee- of landofficieren zijn daartoe verkiesbaar, welke eenen minderen rang dan dien van hoofd-officier hebben. (G. W. 8, 77. 83, 84, 93, 144.) 82. [1] De leden dezer kamer hebben zitting gedurende drie jaren.

Een derde van hen valt jaarlijks uit, volgens een daarvan te maken rooster.

De uitvallende zijn dadelijk weder verkiesbaar.

83. [2] De leden dezer kamer stemmen voor zich zelven, en zonder last van, of ruggespraak met de vergadering, door welke zij benoemd zijn. (G. W. 77. 140.).

84. [3] Bij het aanvaarden hunner waardigheid, doen zij ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid den na- volgenden eed :

« Ik zweer (belove) dat ik de Grondwet der Nederlanden zal onderhouden en handhaven ; dat ik, bij geene gelegenheid en onder geen voorwendsel hoe ook genaamd daarvan zal afwijken, of toestemmen dat daarvan afgeweken worde ; dat ik voorts de orafhankelijkheid van den Staat, de algemeene en bijzondere vrijheid der ingezetenen bewaren en beschermen, en het algemeen belang met al mijn vermogen bevorderen zal, zonder mij daarvan door eenige provinciale of andere bijzondere belangen te laten aftrekken.
Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig."

Zij zullen alvorens tot dien eed te worden toegelaten, doen den volgenden eed van zuivering: (G. W. 138.)

« Ik zweer (verklare) dat ik, om tot lid van de tweede kamer der Staten-Generaal te worden benoemd directelijk of indirectelijk aan geene personen, het zij in of buiten het bestuur, onder wat naam ofvoorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, nochte beloven of geven zal.
Ik zweer (belove) dat ik om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal directelijk of indirectelijk.
Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig."

Deze eeden worden afgelegd in handen van den Koning ofte wel in de vergadering der tweede kamer, in handen van den President daartoe door den Koning gemagtigd.

85. [4] De Koning benoemd uit eene opgave van drie leden Hem door de Kamer aangeboden, één om het voorzitterschap gedurende den tijd van het openen tot bet sluiten der zitting waar te nemen.

86. [5] De leden dezer Kamer genieten voor reiskos-

  1. S. 1798. a. 39. G. 1814. a. 57.
  2. S. 1805. a. 24. G. 1814. a. 62.
  3. G. 1814. a. 66.
  4. G. 1814. a. 66.
  5. S.1798. a. 34, 35, 40, 42. S. 1801. a. 54. S. 1805. a. 35. G. 1814. a. 61.