Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/84

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

wordt alle nuttelooze strengheid verboden; alle middelen Vin geweld, om dezelven tot bekentenis te brengen, zijn afgeschaft.

10. leder Ingezeten heeft het recht om verzoeken of Voordragten aan de daar toe bevoegde Magtschriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meerderen worden onderteekend welk laatste alleen zal kunnen geschieden door of van wegen Ligchamen, wettig samengesteld, en als zodanig erkend, midsgaders over onderwerpen, tot derzelver bepaalde werkzaamheden behoorende.

11. Alle Kerkgenoodschappen welke ter bevordering van deugd en goede zeden een Hoogstwezen eerbiedigen en hulde doen, genieten eene gelijke bescherming der Wetten. Ieder Kerkgenoodschap belijdt zijne gevoelens openlijk, en vergunt aan een iegelijk den vrijen toegang tot zijne bijeenkomsten.

12. Elk hoofd eens Huisgezins en op zich zelf staand Persoon van beiderlei Kunne mits den ouderdom van veertien jaar bereikt hebbende, doet zich inschrijven bij een of ander Kerkgenootschap, hetwelk vrijwillig kan verlaten worden, om tot een ander over te gaan. Voor ieder Kerkgenootschap wordt van de alzo ingeschreven Leden tot onderhoud van deszelfs Dienaren en eigendommen, eene Jaarlijksche gift gevorderd, niet te boven gaande een zekere bepaalde Som, achtervolgens het geen aangaande dit een en ander nader bij de Wet zal worden vastgesteld.

13. leder Kerkgenootschap blijit onherroepelijk in het bezit van het geen met den aanvang dezer Eeuw door hetzelve wierd bezeten.

14. Geene uitsluitende Burgerlijke voorregten zijn aan eenige Godsdienstige Geloofsbelijdenis verbonden. De Hoogleeraren, Leeraren en Kerkelijke Bedienden der voormaals bevoorrechte Kerk blijven, zoo verre die bij de aanneming dezer Staatsregeling in dienst zijn gesteld, en uit eenige Politieke Kassen worden gesalarieerd of gepensioneerd, hunne Tractementen of Pensioenen gemeten tot dat het bepaalde bij Art. 12 in werking zal zijn gebragt.

15. Alle algemeene Wetten en bepalingen, welke zedert het begin van den Jare 1795 gederogeerd hebben aan de waarde van Eigendommen of wettig verkregen Bezittingen, zijn aan herziening onderworpen. Een ieder die door dezelve benadeeld is geworden, kan zich deswegens aan het Staatshewind vervoegen, het welk, naar bevind van zaken de afschaffing of verbetering van die Wetten, alsmede een billijke schadeloosstelling, voordraagt aan het Wetgevend Ligchaam.

16. Het Leenrecht wordt geheel afgeschaft, en alle Leenroerige Goederen gehouden voor allodiaal. De Wet zorgt voor de schadeloosstelling der Leenheeren.

17. Het Bataafsche Volk wil, dat de Burgerwapening tot verdeediging der vrijheid en handhaving der Nationale