Naar inhoud springen

Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/136

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

en ze in het klein onder tallooze beleedigingen, die zij niet mogen kwalijk nemen, aan het nietsdoende publiek verkoopen, dat ze niet noodig heeft doch ze koopt en dat ze al heel spoedig ten doode toe vervelen. Ik spreek nu over de voorwerpen, die slechts nutteloos zijn, doch er zijn andere, niet alleen nutteloos, doch beslist schadelijk en vergiftigd, die een goeden prijs opbrengen op de markt; b.v. vervalschte eetwaren. Het aantal slaven, dat het Winstsysteem gebruikt om zulke schandelijkheden voort te brengen, is inderdaad groot. Doch afgescheiden hiervan bestaat er een groote massa arbeid, die eenvoudig verspild wordt, duizenden mannen en vrouwen maken Niets met vreeselijke en onmenschelijke inspanning die de ziel doodt en het leven verkort.

Deze allen zijn de slaven van wat men weelde noemt, die in den nieuweren zin des woords een massa schijnwelstand inhoudt, de uitvinding van het Winstsysteem, en niet alleen de armen die gedwongen zijn aan zijn voortbrenging te arbeiden, tot slaven maakt, doch ook de dwaze en niet zeer gelukkige menschen, die het koopen en zich zelf daarmede een last op de schouders leggen. Indien wij Volkskunst of Kunst van welken aard ook willen bezitten, moeten wij eens en vooral deze weelde afschaffen; zij is de verdringster, het ondergeschoven kind der Kunst, zoo zelfs dat zij door menschen, die in dat opzicht geen onderscheidingsvermogen bezitten, gehouden is voor Kunst, de goddelijke vertroosting van menschelijken arbeid, de poëzie van de dagelijksche, moeilijke beoefening der zware kunst van leven. Doch ik zeg, dat de kunst daarnaast niet bestaan kan, evenmin als zelfstandig in welken zin ook. Weekelijkheid en grofheid zijn haar metgezellen ter rechteren linkerzijde. Hiervan moeten wij, de gegoede klasse,

110