Naar inhoud springen

Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/150

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

Handelsoorlog met zijn schampere vraag: "zal het winst opleveren?" Is het niet waar dat zij, zoodra zij naam beginnen te maken, zoodra zij betrekkelijk rijk worden, in ons oog ondanks onszelf besmet zijn door de aanraking met de handelswereld? Behoef ik nog te spreken over groote plannen, die niet ten uitvoer gebracht kunnen worden, of dingen, die in aller oog noodzakelijk gedaan moesten worden en die niemand flink op touw kan zetten uit gebrek aan geld; terwijl tonnen gouds binnenstroomen, zoodra de een of andere dwaze gril bij het publiek geschapen of aangewakkerd moet worden, die winst zal opleveren? Gij allen weet, hoevele oorlogen er in het leven geroepen zijn door den Handel in zijn zoeken naar nieuwe markten, die zelfs de meest vredelievende staatslieden niet hebben kunnen tegengaan; het is een oude geschiedenis en schijnt toch altijd nieuw en is nu geworden tot een soort bittere scherts, waarom ik liever niet zou willen lachen, doch wel lachen moet met een gemoed van toorn vervuld.

En wat heeft de heerschappij over de natuurkrachten, die wij gedurende de laatste honderd jaren ongeveer verkregen hebben, onder dit stelsel voor ons gedaan? John Stuart Mill betwijfelde, of al de machinale uitvindingen der nieuwste tijden iets gedaan hebben, om den arbeid te verlichten: wij kunnen ons echter overtuigd houden, dat zij niet voor dat doel vervaardigd zijn, doch om winst te maken. Wat hebben die bijna bovennatuurlijke machines voor ons gedaan, die met oordeelkundige behandeling op het oogenblik zelfs allen bezwaarlijken en ongeschoolden arbeid zouden kunnen doen verdwijnen en ons vrij zouden kunnen laten, den standaard van vaardigheid en energie in onze werklieden te verhoogen, om opnieuw die schoonheid

124